Dutch
Detailed Translations for oplaten from Dutch to English
oplaten:
-
oplaten (laten opstijgen)
Conjugations for oplaten:
o.t.t.
- laat op
- laat op
- laat op
- laten op
- laten op
- laten op
o.v.t.
- liet op
- liet op
- liet op
- lieten op
- lieten op
- lieten op
v.t.t.
- heb opgelaten
- hebt opgelaten
- heeft opgelaten
- hebben opgelaten
- hebben opgelaten
- hebben opgelaten
v.v.t.
- had opgelaten
- had opgelaten
- had opgelaten
- hadden opgelaten
- hadden opgelaten
- hadden opgelaten
o.t.t.t.
- zal oplaten
- zult oplaten
- zal oplaten
- zullen oplaten
- zullen oplaten
- zullen oplaten
o.v.t.t.
- zou oplaten
- zou oplaten
- zou oplaten
- zouden oplaten
- zouden oplaten
- zouden oplaten
diversen
- laat op!
- laat op!
- opgelaten
- oplatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oplaten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fly | broeksgulp; gulp; vlieg | |
launch | start | |
release | amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fly | laten opstijgen; oplaten | per vliegtuig reizen; vlieden; vliegen; vluchten; wegvluchten |
launch | laten opstijgen; oplaten | lanceren; op de markt brengen; uitgeven |
release | laten opstijgen; oplaten | afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; loskomen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; openen; openstellen; scheiden; toegankelijk maken; uitgeven; uitsturen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden |