Summary
Dutch
Detailed Translations for opendoen from Dutch to English
opendoen:
-
opendoen (openmaken; openen; ontsluiten)
Conjugations for opendoen:
o.t.t.
- doe open
- doet open
- doet open
- doen open
- doen open
- doen open
o.v.t.
- deed open
- deed open
- deed open
- deden open
- deden open
- deden open
v.t.t.
- heb opengedaan
- hebt opengedaan
- heeft opengedaan
- hebben opengedaan
- hebben opengedaan
- hebben opengedaan
v.v.t.
- had opengedaan
- had opengedaan
- had opengedaan
- hadden opengedaan
- hadden opengedaan
- hadden opengedaan
o.t.t.t.
- zal opendoen
- zult opendoen
- zal opendoen
- zullen opendoen
- zullen opendoen
- zullen opendoen
o.v.t.t.
- zou opendoen
- zou opendoen
- zou opendoen
- zouden opendoen
- zouden opendoen
- zouden opendoen
en verder
- is opengedaan
- zijn opengedaan
diversen
- doe open!
- doet open!
- opengedaan
- opendoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opendoen
the opening up
Translation Matrix for opendoen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
open | vrije ruimten | |
opening up | opendoen | het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden |
Verb | Related Translations | Other Translations |
open | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken | aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openslaan; openwerpen; starten |
open up | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken | graven; koloniseren; ontgrendelen; ontsluiten; opdelven; opendraaien; openen; opgraven; scheppen; settelen; vestigen |
unlock | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken | losknopen; ontgrendelen; ontknopen; ontsluiten; opendraaien; openen |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
open | benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit |