Dutch
Detailed Translations for homologeren from Dutch to English
homologeren:
-
homologeren
the homologate
-
homologeren (bekrachtigen; goedkeuren; bevestigen; bezegelen)
Conjugations for homologeren:
o.t.t.
- homologeer
- homologeert
- homologeert
- homologeren
- homologeren
- homologeren
o.v.t.
- homologeerde
- homologeerde
- homologeerde
- homologeerden
- homologeerden
- homologeerden
v.t.t.
- heb gehomologeerd
- hebt gehomologeerd
- heeft gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
v.v.t.
- had gehomologeerd
- had gehomologeerd
- had gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
o.t.t.t.
- zal homologeren
- zult homologeren
- zal homologeren
- zullen homologeren
- zullen homologeren
- zullen homologeren
o.v.t.t.
- zou homologeren
- zou homologeren
- zou homologeren
- zouden homologeren
- zouden homologeren
- zouden homologeren
en verder
- is gehomologeerd
- zijn gehomologeerd
diversen
- homologeer!
- homologeert!
- gehomologeerd
- homologerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze