Dutch
Detailed Translations for uitkeren from Dutch to English
uitkeren:
-
uitkeren
Conjugations for uitkeren:
o.t.t.
- keer uit
- keert uit
- keert uit
- keren uit
- keren uit
- keren uit
o.v.t.
- keerde uit
- keerde uit
- keerde uit
- keerden uit
- keerden uit
- keerden uit
v.t.t.
- heb uitgekeerd
- hebt uitgekeerd
- heeft uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
v.v.t.
- had uitgekeerd
- had uitgekeerd
- had uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
o.t.t.t.
- zal uitkeren
- zult uitkeren
- zal uitkeren
- zullen uitkeren
- zullen uitkeren
- zullen uitkeren
o.v.t.t.
- zou uitkeren
- zou uitkeren
- zou uitkeren
- zouden uitkeren
- zouden uitkeren
- zouden uitkeren
en verder
- ben uitgekeerd
- bent uitgekeerd
- is uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
diversen
- keer uit!
- keert uit!
- uitgekeerd
- uitkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitkeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pay out | uitkeren | uitbetalen |
remit | uitkeren | deponeren; doen toekomen; geld overmaken; iem. iets sturen; opsturen; overboeken; overmaken; overschrijven; overzenden; posten; storten; toezenden; zenden |