Dutch
Detailed Translations for kursus from Dutch to English
kursus:
Translation Matrix for kursus:
Noun | Related Translations | Other Translations |
course | cursus; kursus; leergang; studie | baan; beloop; cursus; cursusprogramma; diner; eten; gerecht; handelwijze; koers; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; maal; maaltijd; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; parcours; procedure; richting; route; schotel; trant; wijs; wijze |
study | cursus; kursus; leergang; studie | artsenpraktijk; oefenstuk; praktijk; studeerkamer; studeervertrek; studie; werkkamer |
Verb | Related Translations | Other Translations |
course | voortvloeien uit | |
study | aanleren; bestuderen; blokken; eigen maken; instuderen; leerstof erin stampen; leren; naspeuren; nasporen; navorsen; onderwijzen; onderzoeken; oppikken; opsteken; studeren; verwerven; vossen | |
Adverb | Related Translations | Other Translations |
course | verloop |