Summary
Dutch to German: more detail...
-
slopen:
- abbrechen; wegreißen; niederreißen; verschrotten; abwracken; abreißen; aushöhlen; zerlegen; abtragen; vernichten; verwüsten; zerstören; demolieren; ruinieren; erledigen; kaputtmachen; ausschalten; zehren; liquidieren; zertrümmern; verheeren; den Hals umdrehen; verderben; fertigmachen; umstossen; einstampfen; ganz kaputt und auseinander holen; erschöpfen; ermüden; ermatten; entkräften; auspumpen
- slop:
- sluipen:
-
Wiktionary:
- slopen → abbrechen, abreißen
- slopen → niederreißen, abreißen, zerstören, vernichten, kaputtmachen, abnutzen, aufzehren, konsumieren, verbrauchen, zehren, verzehren, einreißen, umreißen
- sluipen → schleichen
- sluipen → schleichen
Dutch
Detailed Translations for slopen from Dutch to German
slopen:
-
slopen (iets afbreken)
abbrechen; wegreißen; niederreißen; verschrotten; abwracken; abreißen; aushöhlen; zerlegen; abtragen-
wegreißen verb
-
niederreißen verb (reiße nieder, reißest nieder, reißt nieder, riß nieder, rißt nieder, niedergerissen)
-
verschrotten verb (verschrotte, verschrottest, verschrottet, verschrottete, verschrottetet, verschrottet)
-
slopen (verwoesten; vernietigen; vernielen; ruineren; afbreken)
vernichten; verwüsten; zerstören; abbrechen; demolieren; ruinieren; erledigen; verschrotten; abreißen; niederreißen; kaputtmachen; ausschalten; zehren; liquidieren; zerlegen; abtragen; zertrümmern; verheeren; abwracken; wegreißen; den Hals umdrehen; verderben; fertigmachen; umstossen; einstampfen-
verschrotten verb (verschrotte, verschrottest, verschrottet, verschrottete, verschrottetet, verschrottet)
-
niederreißen verb (reiße nieder, reißest nieder, reißt nieder, riß nieder, rißt nieder, niedergerissen)
-
kaputtmachen verb (mache kaputt, machst kaputt, macht kaputt, machte kaputt, machtet kaputt, kaputtgemacht)
-
ausschalten verb (schalte aus, schaltest aus, schaltet aus, schaltete aus, schaltetet aus, ausgeschaltet)
-
wegreißen verb
-
den Hals umdrehen verb (drehe den Hals um, drehst den Hals um, dreht den Hals um, drehte den Hals um, drehtet den Hals um, den Hals umgedreht)
-
fertigmachen verb (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
einstampfen verb (stampfe ein, stampfst ein, stampft ein, stampfte ein, stampftet ein, eingestampft)
-
slopen (afbreken; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen)
-
slopen (moe maken; uitputten; vermoeien; afmatten)
erschöpfen; ermüden; fertigmachen; ermatten; entkräften; auspumpen-
erschöpfen verb
-
fertigmachen verb (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
-
Conjugations for slopen:
o.t.t.
- sloop
- sloopt
- sloopt
- slopen
- slopen
- slopen
o.v.t.
- sloopte
- sloopte
- sloopte
- sloopten
- sloopten
- sloopten
v.t.t.
- heb gesloopt
- hebt gesloopt
- heeft gesloopt
- hebben gesloopt
- hebben gesloopt
- hebben gesloopt
v.v.t.
- had gesloopt
- had gesloopt
- had gesloopt
- hadden gesloopt
- hadden gesloopt
- hadden gesloopt
o.t.t.t.
- zal slopen
- zult slopen
- zal slopen
- zullen slopen
- zullen slopen
- zullen slopen
o.v.t.t.
- zou slopen
- zou slopen
- zou slopen
- zouden slopen
- zouden slopen
- zouden slopen
en verder
- ben gesloopt
- bent gesloopt
- is gesloopt
- zijn gesloopt
- zijn gesloopt
- zijn gesloopt
diversen
- sloop!
- sloopt!
- gesloopt
- slopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slopen:
Related Words for "slopen":
Antonyms for "slopen":
Related Definitions for "slopen":
Wiktionary Translations for slopen:
slopen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slopen | → niederreißen; abreißen | ↔ demolish — to destroy |
• slopen | → zerstören; vernichten; kaputtmachen | ↔ destroy — to damage beyond use or repair |
• slopen | → zerstören | ↔ destruct — to cause the destruction of |
• slopen | → abnutzen; aufzehren; konsumieren; verbrauchen; zehren; verzehren | ↔ consommer — détruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions. |
• slopen | → abnutzen; aufzehren; konsumieren; verbrauchen; zehren; verzehren | ↔ consumer — user, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire. |
• slopen | → einreißen; abreißen; niederreißen; umreißen; vernichten; zerstören | ↔ démolir — abattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions). |
slopen form of slop:
Translation Matrix for slop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Sackgasse | slop | dood punt; dood spoor; doodlopende steeg; doodlopende straat; doodlopende weg; impasse |
Related Words for "slop":
slopen form of sluipen:
-
sluipen (kruipen)
Conjugations for sluipen:
o.t.t.
- sluip
- sluipt
- sluipt
- sluipen
- sluipen
- sluipen
o.v.t.
- sloop
- sloop
- sloop
- slopen
- slopen
- slopen
v.t.t.
- heb geslopen
- hebt geslopen
- heeft geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
v.v.t.
- had geslopen
- had geslopen
- had geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
o.t.t.t.
- zal sluipen
- zult sluipen
- zal sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
o.v.t.t.
- zou sluipen
- zou sluipen
- zou sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
en verder
- ben geslopen
- bent geslopen
- is geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
diversen
- sluip!
- sluipt!
- geslopen
- sluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sluipen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kriechen | kruipen; sluipen | krioelen; kruipen; wemelen |
schleichen | kruipen; sluipen | |
schlummern | kruipen; sluipen | dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn |
schlüpfen | kruipen; sluipen | naar buiten hangen; uithangen |
sich anschleichen | kruipen; sluipen |
Wiktionary Translations for sluipen:
sluipen
Cross Translation:
verb
-
zeer voorzichtig lopen, op zo'n manier dat ontdekking vermeden kan worden
- sluipen → schleichen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sluipen | → schleichen | ↔ sneak — to creep |