Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klodder:
  2. klodderen:


Dutch

Detailed Translations for klodder from Dutch to German

klodder:

klodder [de ~ (m)] noun

  1. de klodder (kwak; kledder; lik)
    der Schmutz; der Schlamm; der Klacks; der Klecks; der Dreck; der Klumpen; der Matsch

Translation Matrix for klodder:

NounRelated TranslationsOther Translations
Dreck kledder; klodder; kwak; lik beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; goorheid; groezeligheid; kak; poep; prut; schijt; smeerlapperij; smerigheid; smurrie; stofje; stront; uitscheiding; uitwerpselen; vervuiling; viesheid; viespeukerij; viezigheid; vuil; vuilheid; vuiligheid; vuiltje
Klacks kledder; klodder; kwak; lik
Klecks kledder; klodder; kwak; lik klont; klonter; moesje; nop; smet; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; uitstrijkje; vlek; vlekje; vuile plek; zwabber
Klumpen kledder; klodder; kwak; lik berg; bonk; bonkend geluid; brok; groot en dik stuk; homp; hoop; klont; klonter; kluit; suikerklontje
Matsch kledder; klodder; kwak; lik bagger; modder; prut; slib; slijk; slik
Schlamm kledder; klodder; kwak; lik bagger; bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; modder; moer; prut; slib; slijk; slik; zetsel
Schmutz kledder; klodder; kwak; lik drab; drek; goorheid; groezeligheid; kak; morsigheid; poep; prut; schijt; slonzigheid; smeerlapperij; smerigheid; smurrie; stront; vervuiling; viesheid; viespeukerij; viezigheid; vuil; vuilheid; vuiligheid; zwijnenboel

Related Words for "klodder":

  • klodderen, klodders, kloddertje, kloddertjes

klodderen:

klodderen verb (klodder, kloddert, klodderde, klodderden, geklodderd)

  1. klodderen (kladderen; kliederen)
    klecksen; schmieren
    • klecksen verb (kleckse, kleckst, kleckste, kleckstet, gekleckst)
    • schmieren verb (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)

Conjugations for klodderen:

o.t.t.
  1. klodder
  2. kloddert
  3. kloddert
  4. klodderen
  5. klodderen
  6. klodderen
o.v.t.
  1. klodderde
  2. klodderde
  3. klodderde
  4. klodderden
  5. klodderden
  6. klodderden
v.t.t.
  1. heb geklodderd
  2. hebt geklodderd
  3. heeft geklodderd
  4. hebben geklodderd
  5. hebben geklodderd
  6. hebben geklodderd
v.v.t.
  1. had geklodderd
  2. had geklodderd
  3. had geklodderd
  4. hadden geklodderd
  5. hadden geklodderd
  6. hadden geklodderd
o.t.t.t.
  1. zal klodderen
  2. zult klodderen
  3. zal klodderen
  4. zullen klodderen
  5. zullen klodderen
  6. zullen klodderen
o.v.t.t.
  1. zou klodderen
  2. zou klodderen
  3. zou klodderen
  4. zouden klodderen
  5. zouden klodderen
  6. zouden klodderen
diversen
  1. klodder!
  2. kloddert!
  3. geklodderd
  4. klodderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klodderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klecksen kladderen; kliederen; klodderen
schmieren kladderen; kliederen; klodderen afreizen; doorsmeren; inoliën; invetten; keutelen; kladden; knoeien; morsen; neerkladden; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; vlekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken

Related Words for "klodderen":