Dutch
Detailed Translations for verdrijven from Dutch to Swedish
verdrijven:
Conjugations for verdrijven:
o.t.t.
- verdrijf
- verdrijft
- verdrijft
- verdrijven
- verdrijven
- verdrijven
o.v.t.
- verdreef
- verdreef
- verdreef
- verdreven
- verdreven
- verdreven
v.t.t.
- heb verdreven
- hebt verdreven
- heeft verdreven
- hebben verdreven
- hebben verdreven
- hebben verdreven
v.v.t.
- had verdreven
- had verdreven
- had verdreven
- hadden verdreven
- hadden verdreven
- hadden verdreven
o.t.t.t.
- zal verdrijven
- zult verdrijven
- zal verdrijven
- zullen verdrijven
- zullen verdrijven
- zullen verdrijven
o.v.t.t.
- zou verdrijven
- zou verdrijven
- zou verdrijven
- zouden verdrijven
- zouden verdrijven
- zouden verdrijven
diversen
- verdrijf!
- verdrijft!
- verdreven
- verdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verdrijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förbanna | ban; kerkban | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förbanna | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | ketteren; verdoemen; vervloeken; verwensen; vloeken |
kasta ut | verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen | uitgooien; uitwerpen; wegsmijten |
stänga ur | verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen | |
utdriva | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | |
utesluta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | buitensluiten; schorsen; suspenderen; uitsluiten; uitzonderen; weglaten |
utstöta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen |
Wiktionary Translations for verdrijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verdrijven | → skänka; ge; giva | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• verdrijven | → förjaga | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• verdrijven | → tacka nej till; neka; vägra; missbilliga; förjaga | ↔ repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose. |