Summary


Dutch

Detailed Translations for bekleden from Dutch to Swedish

bekleden:

bekleden verb (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)

  1. bekleden (bedekken; overtrekken)
    dölja; täcka över
    • dölja verb (döljer, dolde, dolt)
    • täcka över verb (täcker över, täckte över, täckt över)
  2. bekleden (van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen)
    klä; täcka; isolera; hölja; bekläda
    • klä verb (klär, klädde, klätt)
    • täcka verb (täcker, täckte, täckt)
    • isolera verb (isolerar, isolerade, isolerat)
    • hölja verb (höljar, höljade, höljat)
    • bekläda verb (beklär, beklädde, beklätt)

Conjugations for bekleden:

o.t.t.
  1. bekleed
  2. bekleedt
  3. bekleedt
  4. bekleden
  5. bekleden
  6. bekleden
o.v.t.
  1. bekleedde
  2. bekleedde
  3. bekleedde
  4. bekleedden
  5. bekleedden
  6. bekleedden
v.t.t.
  1. heb bekleed
  2. hebt bekleed
  3. heeft bekleed
  4. hebben bekleed
  5. hebben bekleed
  6. hebben bekleed
v.v.t.
  1. had bekleed
  2. had bekleed
  3. had bekleed
  4. hadden bekleed
  5. hadden bekleed
  6. hadden bekleed
o.t.t.t.
  1. zal bekleden
  2. zult bekleden
  3. zal bekleden
  4. zullen bekleden
  5. zullen bekleden
  6. zullen bekleden
o.v.t.t.
  1. zou bekleden
  2. zou bekleden
  3. zou bekleden
  4. zouden bekleden
  5. zouden bekleden
  6. zouden bekleden
diversen
  1. bekleed!
  2. bekleedt!
  3. bekleed
  4. bekledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bekleden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bekläda bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien beleggen; bestraten; investeren; plaveien
dölja bedekken; bekleden; overtrekken achterhouden; bedekken; bemantelen; camoufleren; hullen; in omgeving op laten gaan; inhullen; maskeren; omhullen; ontveinzen; ophopen; opkroppen; opstapelen; samenvouwen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
hölja bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien
isolera bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdichten; afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; dichten; isoleren; koudebestendig maken
klä bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aangenaam aandoen; bevallen; opdirken; opdoffen; optutten; plezieren; uitdossen
täcka bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten; bestraten; dekken; indekken; kaften; overdekken; overkappen; overwelven; plaveien
täcka över bedekken; bekleden; overtrekken overdekken
OtherRelated TranslationsOther Translations
klä bedekken; met iets bestrijken
täcka bedekken; met iets bestrijken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
täcka overdekt

Wiktionary Translations for bekleden:


Cross Translation:
FromToVia
bekleden belägga; täcka coat — to cover with a coat of some material
bekleden drapera drape — to cover or adorn with drapery or folds of cloth, or as with drapery
bekleden täcka; fodra line — cover the inside surface of (something)
bekleden bebo occuper — Traductions à trier suivant le sens
bekleden betäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
bekleden tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
bekleden tapetsera tapisserrevêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

Related Translations for bekleden