Summary
Dutch
Detailed Translations for aanraken from Dutch to Swedish
aanraken:
-
aanraken (voelen)
Conjugations for aanraken:
o.t.t.
- raak aan
- raakt aan
- raakt aan
- raken aan
- raken aan
- raken aan
o.v.t.
- raakte aan
- raakte aan
- raakte aan
- raakten aan
- raakten aan
- raakten aan
v.t.t.
- heb aangeraakt
- hebt aangeraakt
- heeft aangeraakt
- hebben aangeraakt
- hebben aangeraakt
- hebben aangeraakt
v.v.t.
- had aangeraakt
- had aangeraakt
- had aangeraakt
- hadden aangeraakt
- hadden aangeraakt
- hadden aangeraakt
o.t.t.t.
- zal aanraken
- zult aanraken
- zal aanraken
- zullen aanraken
- zullen aanraken
- zullen aanraken
o.v.t.t.
- zou aanraken
- zou aanraken
- zou aanraken
- zouden aanraken
- zouden aanraken
- zouden aanraken
diversen
- raak aan!
- raakt aan!
- aangeraakt
- aanrakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze