Dutch
Detailed Synonyms for verwarren in Dutch
verwarren:
-
verwarren
-
verwarren
van zijn stuk brengen; verwarren; ontredderen; in de war brengen-
van zijn stuk brengen verb (breng van zijn stuk, brengt van zijn stuk, bracht van zijn stuk, brachten van zijn stuk, van zijn stuk gebracht)
-
in de war brengen verb (breng in de war, brengt in de war, bracht in de war, brachten in de war, in de war gebracht)
-
-
verwarren
– het door elkaar doen zodat het rommelig wordt 1 -
verwarren
– per ongeluk verwisselen in je gedachten 1
Conjugations for verwarren:
o.t.t.
- verwar
- verwart
- verwart
- verwarren
- verwarren
- verwarren
o.v.t.
- verwarde
- verwarde
- verwarde
- verwarden
- verwarden
- verwarden
v.t.t.
- heb verward
- hebt verward
- heeft verward
- hebben verward
- hebben verward
- hebben verward
v.v.t.
- had verward
- had verward
- had verward
- hadden verward
- hadden verward
- hadden verward
o.t.t.t.
- zal verwarren
- zult verwarren
- zal verwarren
- zullen verwarren
- zullen verwarren
- zullen verwarren
o.v.t.t.
- zou verwarren
- zou verwarren
- zou verwarren
- zouden verwarren
- zouden verwarren
- zouden verwarren
diversen
- verwar!
- verwart!
- verward
- verwarrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze