Dutch
Detailed Synonyms for luier in Dutch
luier:
luieren:
-
luieren
-
luieren
– lekker nietsdoen 1
Conjugations for luieren:
o.t.t.
- luier
- luiert
- luiert
- luieren
- luieren
- luieren
o.v.t.
- luierde
- luierde
- luierde
- luierden
- luierden
- luierden
v.t.t.
- heb geluierd
- hebt geluierd
- heeft geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
v.v.t.
- had geluierd
- had geluierd
- had geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
o.t.t.t.
- zal luieren
- zult luieren
- zal luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
o.v.t.t.
- zou luieren
- zou luieren
- zou luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
diversen
- luier!
- luiert!
- geluierd
- luierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Related Words for "luieren":
Antonyms for "luieren":
Related Definitions for "luieren":
luier form of lui:
-
lui
-
lui
-
de lui
-
de lui
– mensen 1 -
de lui
– slaperig 1 -
de lui
– zonder zin om iets te doen 1