Summary
Dutch
Detailed Synonyms for bengelen in Dutch
bengelen:
-
bengelen
Conjugations for bengelen:
o.t.t.
- bengel
- bengelt
- bengelt
- bengelen
- bengelen
- bengelen
o.v.t.
- bengelde
- bengelde
- bengelde
- bengelden
- bengelden
- bengelden
v.t.t.
- heb gebengeld
- hebt gebengeld
- heeft gebengeld
- hebben gebengeld
- hebben gebengeld
- hebben gebengeld
v.v.t.
- had gebengeld
- had gebengeld
- had gebengeld
- hadden gebengeld
- hadden gebengeld
- hadden gebengeld
o.t.t.t.
- zal bengelen
- zult bengelen
- zal bengelen
- zullen bengelen
- zullen bengelen
- zullen bengelen
o.v.t.t.
- zou bengelen
- zou bengelen
- zou bengelen
- zouden bengelen
- zouden bengelen
- zouden bengelen
diversen
- bengel!
- bengelt!
- gebengeld
- bengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Related Words for "bengelen":
bengelen form of bengel:
-
de bengel