Dutch
Detailed Synonyms for aarzelend in Dutch
aarzelend:
-
aarzelend
aarzelend; weifelend; schoorvoetend; halfslachtig; wankelmoedig-
aarzelend adj
-
weifelend adj
-
schoorvoetend adj
-
halfslachtig adj
-
wankelmoedig adj
-
-
aarzelend
besluiteloos; aarzelend; weifelachtig; weifelend-
besluiteloos adj
-
aarzelend adj
-
weifelachtig adj
-
weifelend adj
-
-
aarzelend
langzaam; traag; aarzelend; treuzelachtig; slepend; weifelend; dralend; besluitloos; treuzelend; talmend; leuterig-
langzaam adj
-
traag adj
-
aarzelend adj
-
treuzelachtig adj
-
slepend adj
-
weifelend adj
-
dralend adj
-
besluitloos adj
-
treuzelend adj
-
talmend adj
-
leuterig adj
-
aarzelen:
Conjugations for aarzelen:
o.t.t.
- aarzel
- aarzelt
- aarzelt
- aarzelen
- aarzelen
- aarzelen
o.v.t.
- aarzelde
- aarzelde
- aarzelde
- aarzelden
- aarzelden
- aarzelden
v.t.t.
- heb geaarzeld
- hebt geaarzeld
- heeft geaarzeld
- hebben geaarzeld
- hebben geaarzeld
- hebben geaarzeld
v.v.t.
- had geaarzeld
- had geaarzeld
- had geaarzeld
- hadden geaarzeld
- hadden geaarzeld
- hadden geaarzeld
o.t.t.t.
- zal aarzelen
- zult aarzelen
- zal aarzelen
- zullen aarzelen
- zullen aarzelen
- zullen aarzelen
o.v.t.t.
- zou aarzelen
- zou aarzelen
- zou aarzelen
- zouden aarzelen
- zouden aarzelen
- zouden aarzelen
diversen
- aarzel!
- aarzelt!
- geaarzeld
- aarzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze