Summary
Dutch
Detailed Translations for boor from Dutch to French
boor:
-
de boor (houtboor)
-
de boor (boormachine)
Translation Matrix for boor:
Noun | Related Translations | Other Translations |
foret | boor; houtboor | drilboor; klopboor |
foreuse | boor; boormachine | |
fraise | boor; houtboor | aardbei |
mèche | boor; boormachine; houtboor | haarlok; haarsliert; kaarsenpit; kousje; krul; krullende haarlok; krulletje; lampekous; lampenkatoen; lampenkousje; lampenpit; lok; lont; ontsteking; pit |
perceuse | boor; boormachine; houtboor | draaiboor; handboor |
perceuse pour bois | boor; houtboor | |
perforatrice | boor; boormachine; houtboor | perforator; pons |
vrille | boor; boormachine; houtboor | boortje; draaiboor; handboor; kleine boor; rank; schroef; tolvlucht; turbulentie; vrille; werveling |
Related Words for "boor":
Wiktionary Translations for boor:
boor
Cross Translation:
noun
boor
noun
-
chimie|nocat=1 élément chimique de numéro atomique 5 et de symbole B. C’est un métalloïde.
-
Instrument de fer ou d’acier dont on se sert pour faire des trous
- foret → boor; spiraalboor
-
(botanique) pousse filiforme, en spirale avec laquelle la vigne et d’autres plantes grimpantes s’attacher aux corps qui sont près d’elles.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boor | → bore | ↔ boron — chemical element |
• boor | → bore | ↔ Bor — Chemie: chemisches Element mit der Ordnungszahl 5, das zu den Halbmetallen gehört |
boren:
-
boren (aanboren)
forer; percer; perforer; mettre en forage-
forer verb (fore, fores, forons, forez, forent, forais, forait, forions, foriez, foraient, forai, foras, fora, forâmes, forâtes, forèrent, forerai, foreras, forera, forerons, forerez, foreront)
-
percer verb (perce, perces, perçons, percez, percent, perçais, perçait, percions, perciez, perçaient, perçai, perças, perça, perçâmes, perçâtes, percèrent, percerai, perceras, percera, percerons, percerez, perceront)
-
perforer verb (perfore, perfores, perforons, perforez, perforent, perforais, perforait, perforions, perforiez, perforaient, perforai, perforas, perfora, perforâmes, perforâtes, perforèrent, perforerai, perforeras, perforera, perforerons, perforerez, perforeront)
-
mettre en forage verb
-
-
boren
Conjugations for boren:
o.t.t.
- boor
- boort
- boort
- boren
- boren
- boren
o.v.t.
- boorde
- boorde
- boorde
- boorden
- boorden
- boorden
v.t.t.
- heb geboord
- hebt geboord
- heeft geboord
- hebben geboord
- hebben geboord
- hebben geboord
v.v.t.
- had geboord
- had geboord
- had geboord
- hadden geboord
- hadden geboord
- hadden geboord
o.t.t.t.
- zal boren
- zult boren
- zal boren
- zullen boren
- zullen boren
- zullen boren
o.v.t.t.
- zou boren
- zou boren
- zou boren
- zouden boren
- zouden boren
- zouden boren
en verder
- ben geboord
- bent geboord
- is geboord
- zijn geboord
- zijn geboord
- zijn geboord
diversen
- boor!
- boort!
- geboord
- borend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for boren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
forage | boren | proefboring |
forer | aanboren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
forer | aanboren; boren | |
mettre en forage | aanboren; boren | |
percer | aanboren; boren | beseffen; binnensteken; doorboren; doorbreken; doordringen; doorkomen; doorlekken; doorprikken; doorschijnen; doorsteken; doorzien; erdoor steken; gaatjes maken in; inprenten; inprikken; insteken; inzien; laten doorsijpelen; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; onderkennen; op het hart drukken; openprikken; opensteken; penetreren; percoleren; perforeren; ploegen; priemen; prikken in; realiseren; spitten |
perforer | aanboren; boren | doorboren; doordringen; doorponsen; doorsteken; erdoor steken; gaatjes maken in; penetreren; perforeren; ponsen; stansen |
Related Words for "boren":
Wiktionary Translations for boren:
boren
Cross Translation:
verb
boren
-
met een werktuig dat om zijn as draait een gat in iets maken
- boren → forer
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boren | → percer | ↔ bore — to make a hole |
• boren | → forer; percer | ↔ drill — to make a hole |
• boren | → scruter; fureter; fouiller | ↔ pry — to look where one is not welcome; to be nosey |