Dutch
Detailed Translations for naslaan from Dutch to Spanish
naslaan:
-
naslaan (opzoeken)
Conjugations for naslaan:
o.t.t.
- sla na
- slaat na
- slaat na
- slaan na
- slaan na
- slaan na
o.v.t.
- sloeg na
- sloeg na
- sloeg na
- sloegen na
- sloegen na
- sloegen na
v.t.t.
- heb nageslagen
- hebt nageslagen
- heeft nageslagen
- hebben nageslagen
- hebben nageslagen
- hebben nageslagen
v.v.t.
- had nageslagen
- had nageslagen
- had nageslagen
- hadden nageslagen
- hadden nageslagen
- hadden nageslagen
o.t.t.t.
- zal naslaan
- zult naslaan
- zal naslaan
- zullen naslaan
- zullen naslaan
- zullen naslaan
o.v.t.t.
- zou naslaan
- zou naslaan
- zou naslaan
- zouden naslaan
- zouden naslaan
- zouden naslaan
diversen
- sla na!
- slaat na!
- nageslagen
- naslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for naslaan:
Noun | Related Translations | Other Translations |
buscar | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | |
rastrear | dreggen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
buscar | naslaan; opzoeken | aankopen; aanschaffen; afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; kopen; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opsnuffelen; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; uitvissen; verkrijgen; verwachten; verwerven; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken |
ir a ver | naslaan; opzoeken | aankomen; bekijken; bezichtigen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; inspecteren; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen |
rastrear | naslaan; opzoeken | crawlen; doorvorsen; dreggen; eggen; met een eg bewerken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; neuzen; onderzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren |