Noun | Related Translations | Other Translations |
afabilidad
|
hartelijkheid; jovialiteit; vriendschappelijkheid
|
beminnelijkheid; goedaardigheid; gunstige gezindheid; welwillendheid
|
afectividad
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
|
afición
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
dilettantisme; genegenheid; innigheid; liefde; liefhebberij; tijdverdrijf
|
amabilidad
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
aardigheid; beminnelijkheid; goedaardigheid; gunstige gezindheid; toeschietelijkheid; vriendelijkheid; welwillendheid
|
amistosidad
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
|
amor
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
aandrift; beminde; drift; duifje; geliefde; genegenheid; gezel; hartje; hartsvriendin; innigheid; instinct; kameraadje; liefde; liefje; liefste; lieve; maatje; minnares; poepje; scharreltje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes; vriendin; vriendinnetje
|
apasionamiento
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
aandrift; drift; enthousiasme; gedrevenheid; instinct
|
cariño
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
beminde; dot; duifje; geliefde; genegenheid; gezelschapsdier; innigheid; kindlief; lekkertje; liefde; liefje; liefste; lieve; poepje; scharreltje; schat; schatje; schattebout; schatteboutje; schattig kind; scheetje; snoes; snoezepoes; toegenegenheid; troetel; vriendin; vriendinnetje; vrouwlief
|
carácter amistoso
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
|
cordialidad
|
gastvrijheid; hartelijkheid; jovialiteit; vriendschappelijkheid
|
aardigheid; eerlijkheid; gemoedelijkheid; gezelligheid; gunstige gezindheid; knusheid; openhartigheid; openheid; oprechtheid; rechtschapenheid; rondborstigheid; rondheid; vriendelijkheid; welwillendheid
|
dulzura
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
clementie; compassie; goedaardigheid; goedertierenheid; goedheid; goedigheid; goedmoedigheid; lekkers; liefheid; mildheid; snoepgoed; snoepjes; toegevendheid; tolerantie; verdraagzaamheid; welwillendheid; zachtaardigheid; zoetheid; zoetigheid
|
efusión
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid
|
hospitalidad
|
gastvrijheid; hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
|
jovialidad
|
hartelijkheid; jovialiteit
|
aardigheid; beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; blijheid; blijmoedigheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; jolijt; jool; keet; keurigheid; lol; netheid; onberispelijkheid; openhartigheid; openheid; opgeruimdheid; opgewektheid; oprechtheid; ordelijkheid; plezier; pretmakerij; properheid; rondborstigheid; rondheid; smetteloosheid; vriendelijkheid; vrolijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
|
simpatía
|
hartelijkheid; vriendschappelijkheid
|
aardigheid; genegenheid; goedaardigheid; inclinatie; ingenomenheid; innemendheid; sympathie; toegenegenheid; vriendelijkheid
|
suavidad
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
bijstand; clementie; compassie; goedaardigheid; goedertierenheid; hulp; liefheid; maatschappelijke hulpverlening; mildheid; ondersteuning; steun; welwillendheid; zoetheid
|
ternura
|
gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid
|
aandoenlijkheid; clementie; compassie; genegenheid; gevoeligheid; goedaardigheid; goedertierenheid; innigheid; liefde; mildheid; welwillendheid; zachtaardigheid
|