Dutch

Detailed Translations for aanvreten from Dutch to Spanish

aanvreten:


Translation Matrix for aanvreten:

NounRelated TranslationsOther Translations
aplastar aanstampen; vasttreden
dañar beschadigen; kwetsen
deshacer lostornen; ongedaan maken
picar happen in; toehappen
quebrarse knakken
romperse knakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abastecerse de aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
aniquilar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen liquideren; tot schroot verwerken; uitroeien; vernietigen
aplastar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen afplatten; dooddrukken; effenen; fijn drukken; fijnmaken; kapotdrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; smashen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
astillar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen splinteren; tot splinters breken; versplinteren
causar perjuicio aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aantasten; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
clavar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen klinken; opkruisen; oplaveren; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
dar un mate aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
dañar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aantasten; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; kapotmaken; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; moeren; mollen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn doen; schaden; smaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
debilitar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aan kracht inboeten; aanlengen; aftakelen; deren; iem.'s positie ondermijnen; ondergraven; ondermijnen; uitputten; verdunnen; verslappen; versnijden; verwateren; verzwakken; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
deshacer aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen afbestellen; afgelasten; afkoppelen; afzeggen; annuleren; intrekken; kraken; losbreken; loshaken; loshalen; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; nietig verklaren; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken
destrozar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aan flarden scheuren; afbreken; fijnmaken; oppeuzelen; opvreten; platdrukken; ruineren; slopen; stuk scheuren; te gronde richten; uitwonen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verslinden; verwoesten; verzwelgen
destruir aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen afbreken; bederven; fijnmaken; in de war sturen; ingooien; liquideren; nekken; platdrukken; ruineren; ruïneren; slopen; te gronde richten; tot schroot verwerken; uitroeien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verwoesten; verzieken
deteriorar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aantasten; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; erger worden; verslechteren
estrellar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen kapotgooien; stukgooien
estrellarse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen doen neerstorten; imploderen; instorten; naar beneden storten; neerstorten
estropear aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen bederven; corrumperen; fijnmaken; haspelen; iets vergallen; in de war sturen; ingooien; kapot maken; nekken; platdrukken; ruïneren; slechten; stukmaken; tot een warboel maken; uitwonen; verbrijzelen; verbroddelen; verderven; vergallen; vergruizen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vermorzelen; verpesten; verpletteren; verprutsen; verwarren; verzieken
estropearse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen afknappen; afrotten; buiten gebruik raken; er vanaf breken
hacer daño aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aandoen; benadelen; deren; duperen; kwaad doen; leed berokkenen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
hacer pedazos aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aan flarden scheuren; aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; fijnmaken; grootspreken; hakken; in stukken breken; in stukken hakken; ingooien; inslaan; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; kleinmaken; klieven; kloven; knakken; opscheppen; opsnijden; platdrukken; smashen; snoeven; splijten; splitsen; stukbreken; stukgooien; stukhakken; stukslaan; uiteensplijten; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren
hacerse añicos aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
hacerse pedazos aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
lastimar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aantasten; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; duperen; eer door het slijk halen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen
lesionar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen belasteren; bezeren; blesseren; deren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; schaden; smaden; verwonden
machacar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aandringen; doordrammen; doordrijven; doordrukken; drammen; dwingen; emmeren; fijnmaken; forceren; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; platdrukken; trappelen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; zemelen; zeuren
meter aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen bergen; deponeren; inprikken; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten
pegar hasta romper aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
perjudicar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aantasten; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen
picar aanbijten; aanvreten aanleiding geven tot; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken
pinchar aanbijten; aanvreten aanleiding geven tot; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; ophitsen; perforeren; priemen; prikken in; provoceren; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen; uitdagen; uitlokken
quebrarse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
reventar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen creperen; kapot barsten; klauteren; omwoelen; ontploffen; over iets springen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; vanaf springen; verrekken; zieltogen
romperse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen doorbreken; stukspringen
triturar aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen fijnmaken; platdrukken; pureren; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren

Wiktionary Translations for aanvreten:


Cross Translation:
FromToVia
aanvreten corroer corrode — to eat away