Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanhef:
  2. aanheffen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanhef from Dutch to Spanish

aanhef:

aanhef [de ~ (m)] noun

  1. de aanhef (titel; hoofd)
    la cabeza; el cerebro; el jefe; la directora; la cabecera; la mente; el entonamiento

Translation Matrix for aanhef:

NounRelated TranslationsOther Translations
cabecera aanhef; hoofd; titel aanvoerder; aanvoerster; bewustzijn; brein; harses; hoofd; hoofdeinde; hoofdman; hopman; inzicht; leider; leidster; leidsvrouw; rede; verstand; voorvrouw
cabeza aanhef; hoofd; titel baas; bewustzijn; bol; brein; chef; harses; hoofd; hoofd van een mens; inzicht; rede; verstand; voorman; werkbaas
cerebro aanhef; hoofd; titel harses; hopman; kop; krantenkop; meesterbrein
directora aanhef; hoofd; titel aanvoerster; baas; directrice; hopman; leidster; leidsvrouw; meerdere; meester; patroon; rectrice; superieur; voorvrouw
entonamiento aanhef; hoofd; titel
jefe aanhef; hoofd; titel aanvoerder; aanvoerster; baas; beheerser; bevelhebber; chef; gebieder; gouverneur; hoofd; hoofdleider; hoofdman; landvoogd; leider; leidsman; leidster; leidsvrouw; meerdere; meester; opperhoofd; patroon; ploegbaas; regent; rijksbestuurder; stadhouder; stamhoofd; superieur; topfiguur; voorman; voorvrouw; werkbaas; werkmeester
mente aanhef; hoofd; titel brein; denkvermogen; geest; harses; hersens; vernuft; verstand

Wiktionary Translations for aanhef:

aanhef
noun
  1. begin (muziekstuk).

aanhef form of aanheffen: