Summary
Dutch
Detailed Translations for cadeau geven from Dutch to English
cadeau geven:
-
cadeau geven (schenken; cadeau doen)
Conjugations for cadeau geven:
o.t.t.
- geef cadeau
- geeft cadeau
- geeft cadeau
- geven cadeau
- geven cadeau
- geven cadeau
o.v.t.
- gaf cadeau
- gaf cadeau
- gaf cadeau
- gaven cadeau
- gaven cadeau
- gaven cadeau
v.t.t.
- heb cadeau gegeven
- hebt cadeau gegeven
- heeft cadeau gegeven
- hebben cadeau gegeven
- hebben cadeau gegeven
- hebben cadeau gegeven
v.v.t.
- had cadeau gegeven
- had cadeau gegeven
- had cadeau gegeven
- hadden cadeau gegeven
- hadden cadeau gegeven
- hadden cadeau gegeven
o.t.t.t.
- zal cadeau geven
- zult cadeau geven
- zal cadeau geven
- zullen cadeau geven
- zullen cadeau geven
- zullen cadeau geven
o.v.t.t.
- zou cadeau geven
- zou cadeau geven
- zou cadeau geven
- zouden cadeau geven
- zouden cadeau geven
- zouden cadeau geven
en verder
- is cadeau gegeven
- zijn cadeau gegeven
diversen
- geef cadeau!
- geeft cadeau!
- cadeau gegeven
- cadeau gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze