Adjective | Related Translations | Other Translations |
getrennt
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
afgescheiden; gesepareerd; verbroken
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abgeschieden
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
|
abgesondert
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
afgezonderd; afzonderlijk; apart; in quarantaine
|
absonderlich
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; merkwaardig; ongewoon; typisch; uitheems; vreemd; vreemdsoortig; zonderling
|
alleinstehend
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
alleenstaand; ongebonden; op zichzelf; op zichzelf levend; single; vrijgezel
|
apart
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
apart; bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; chic; elegant; esthetisch; extreem; mateloos; modieuze verfijning; smaakvol; stijlvol; tomeloos; uitermate; verfijnd
|
einmalig
|
afzonderlijk; apart; separaat
|
allerliefst; betoverend; dottig; eenmalig; enig; fantastisch; fenomenaal; geweldig; groots; heerlijk; kostelijk; lief; luisterrijk; magnifiek; prachtig; puik; schattig; schitterend; snoezig; uitstekend; uniek; vertederend; voortreffelijk
|
einzeln
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
een voor een; individueel; per stuk; stuksgewijs
|
einzelstehend
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
alleenstaand; single
|
einzig
|
afzonderlijk; apart; separaat
|
allerliefst; dottig; enig; heerlijk; kostelijk; lief; schattig; snoezig; uitstekend; vertederend; voortreffelijk
|
freistehend
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend
|
gesondert
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
afgescheiden
|
jeder für sich
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
|
separat
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
afzonderlijk; apart
|
vereinzelt
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
|
incidenteel; sporadisch; zelden
|
von einander getrennt
|
apart; gescheiden; los van elkaar; separaat
|
|