Summary
Dutch to German: more detail...
- heersen:
-
Wiktionary:
- heersen → herrschen
- heersen → herrschen, beherrschen, regieren, kontrollieren, nachsehen, überwachen, achtgeben, aufpassen, beachten, zusehen, aufpassen auf, Obacht geben, Obacht geben auf, beherzigen
Dutch
Detailed Translations for heersen from Dutch to German
heersen:
-
heersen (de overhand hebben)
-
heersen (heerschappij voeren)
-
heersen (verspreiden van ziekte; heersen van griep)
-
heersen (gezaghebben; overheersen; regeren; macht uitoefenen)
regieren; herrschen; befehlen; kontrollieren; gebieten; kommandieren; steuern; lenken; beherrschen-
kontrollieren verb (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
-
kommandieren verb (kommandiere, kommandierst, kommandiert, kommandierte, kommandiertet, kommandiert)
Conjugations for heersen:
o.t.t.
- heers
- heerst
- heerst
- heersen
- heersen
- heersen
o.v.t.
- heerste
- heerste
- heerste
- heersten
- heersten
- heersten
v.t.t.
- heb geheerst
- hebt geheerst
- heeft geheerst
- hebben geheerst
- hebben geheerst
- hebben geheerst
v.v.t.
- had geheerst
- had geheerst
- had geheerst
- hadden geheerst
- hadden geheerst
- hadden geheerst
o.t.t.t.
- zal heersen
- zult heersen
- zal heersen
- zullen heersen
- zullen heersen
- zullen heersen
o.v.t.t.
- zou heersen
- zou heersen
- zou heersen
- zouden heersen
- zouden heersen
- zouden heersen
diversen
- heers!
- heerst!
- geheerst
- heersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for heersen:
Related Definitions for "heersen":
Wiktionary Translations for heersen:
heersen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• heersen | → herrschen; beherrschen; regieren | ↔ gouverner — diriger une embarcation à l’aide d’un gouvernail. |
• heersen | → herrschen; beherrschen; regieren | ↔ régner — exercer le pouvoir souverain dans un état monarchique ; il se dit des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi. |
• heersen | → herrschen; beherrschen; regieren; kontrollieren; nachsehen; überwachen; achtgeben; aufpassen; beachten; zusehen; aufpassen auf; Obacht geben; Obacht geben auf; beherzigen | ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler. |