Spanish

Detailed Translations for recibir from Spanish to Dutch

recibir:

recibir verb

  1. recibir (aceptar; evitar; embolsar; )
    ontvangen; krijgen; in ontvangst nemen; opstrijken
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • krijgen verb (krijg, krijgt, kreeg, kregen, gekregen)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
    • opstrijken verb (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)
  2. recibir (aceptar)
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
  3. recibir
    verwelkomen; welkom heten
    • verwelkomen verb (verwelkom, verwelkomt, verwelkomde, verwelkomden, verwelkomd)
    • welkom heten verb (heet welkom, heette welkom, heetten welkom, welkom geheten)
  4. recibir (acoger)
    ontvangen; onthalen; binnenhalen; vergasten
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • onthalen verb (onthaal, onthaalt, onthaalde, onthaalden, onthaald)
    • binnenhalen verb (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • vergasten verb (vergast, vergastte, vergastten, vergast)
  5. recibir (adueñarse de; conseguir; obtener; )
    verkrijgen; verwerven; iets bemachtigen; kopen; eigen maken
  6. recibir (aceptar; acotar)
    aannemen; accepteren; aanvaarden
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
  7. recibir (adquirir; cobrar)
    verkrijgen; verwerven
    • verkrijgen verb (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • verwerven verb (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
  8. recibir (aprender; sacar; adquirir; conseguir; apoderarse de)
    leren; kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)
    • meekrijgen verb (krijg mee, krijgt mee, kreeg mee, kregen mee, meegekregen)
    • oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • meepikken verb (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)

Conjugations for recibir:

presente
  1. recibo
  2. recibes
  3. recibe
  4. recibimos
  5. recibís
  6. reciben
imperfecto
  1. recibía
  2. recibías
  3. recibía
  4. recibíamos
  5. recibíais
  6. recibían
indefinido
  1. recibí
  2. recibiste
  3. recibió
  4. recibimos
  5. recibisteis
  6. recibieron
fut. de ind.
  1. recibiré
  2. recibirás
  3. recibirá
  4. recibiremos
  5. recibiréis
  6. recibirán
condic.
  1. recibiría
  2. recibirías
  3. recibiría
  4. recibiríamos
  5. recibiríais
  6. recibirían
pres. de subj.
  1. que reciba
  2. que recibas
  3. que reciba
  4. que recibamos
  5. que recibáis
  6. que reciban
imp. de subj.
  1. que recibiera
  2. que recibieras
  3. que recibiera
  4. que recibiéramos
  5. que recibierais
  6. que recibieran
miscelánea
  1. ¡recibe!
  2. ¡recibid!
  3. ¡no recibas!
  4. ¡no recibáis!
  5. recibido
  6. recibiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for recibir:

NounRelated TranslationsOther Translations
aannemen adoptir; presunción; suposición
aanvaarden aceptación; iniciación
accepteren aceptación; iniciación
kopen adquisición; compra
leren aprender; estudiar
meekrijgen conseguir
opsteken alzar; levantar
VerbRelated TranslationsOther Translations
aannemen aceptar; acotar; recibir aceptar; aceptar relagar; adoptar; asumir; considerar; creer; creer en; emplear; presumir; reclutar; suponer; tomar posesión de
aanvaarden aceptar; acotar; recibir aceptar; aceptar relagar; asumir; permitir; tolerar; tomar posesión de
accepteren aceptar; acotar; recibir aceptar; aceptar relagar; asumir; permitir; tolerar; tomar posesión de
binnenhalen acoger; recibir alcanzar; ganar; obtener; recoger
eigen maken adquirir; adueñarse de; apoderarse de; apropiarse; captar; conseguir; obtener; recibir adquirir; alzar; aprender; comenzar; cursar; encender; estallar; estudiar; seguir estudios
iets bemachtigen adquirir; adueñarse de; apoderarse de; apropiarse; captar; conseguir; obtener; recibir adquirir; adueñarse de; apoderarse de; obtener
in ontvangst nemen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
kennis opdoen adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar
kopen adquirir; adueñarse de; apoderarse de; apropiarse; captar; conseguir; obtener; recibir adquirir; aprobar; buscar; comprar; ganar; mercar; obtener
krijgen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
leren adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar aclimatarse; acostumbrar; acostumbrarse; acostumbrarse a; adaptarse; adquirir; alzar; amarrar; aprender; capacitarse para; comenzar; contraer el hábito de; cursar; dar clases; educar; encender; enseñar; estallar; estudiar; familiarizarse con; formar; habituarse a; hacerse a; practicar; reanimar; seguir estudios; seguir una carrera
meekrijgen adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar
meepikken adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar sacar algún provecho
onthalen acoger; recibir
ontvangen aceptar; acoger; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
oppikken adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar adquirir; alzar; aprender; buscar; comenzar; cursar; encender; estallar; estudiar; recoger; recoger del suelo; recoger y llevar consigo; seguir estudios
opsteken adquirir; apoderarse de; aprender; conseguir; recibir; sacar adquirir; alzar; aprender; comenzar; cursar; encender; encender un sigarrillo; estallar; estudiar; seguir estudios
opstrijken aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
vergasten acoger; recibir
verkrijgen adquirir; adueñarse de; apoderarse de; apropiarse; captar; cobrar; conseguir; obtener; recibir adquirir; adueñarse de; alcanzar; apoderarse de; aprobar; buscar; comprar; ganar; mercar; obtener; triunfar
verwelkomen recibir
verwerven adquirir; adueñarse de; apoderarse de; apropiarse; captar; cobrar; conseguir; obtener; recibir adquirir; alzar; aprender; aprobar; buscar; comenzar; comprar; cursar; encender; estallar; estudiar; ganar; mercar; obtener; seguir estudios
welkom heten recibir

Synonyms for "recibir":


Wiktionary Translations for recibir:

recibir
verb
  1. verwerven, ontvangen
  2. iemand gastvrij verwelkomen
  3. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten
  4. het op bezoek krijgen van gasten
  5. in ontvangst nemen

Cross Translation:
FromToVia
recibir ontvangen copy — radio term
recibir verkrijgen; krijgen get — receive
recibir krijgen; ontvangen receive — get
recibir ontvangen receive — take possession of
recibir aanvaarden; akcepteren annehmen — in Empfang nehmen
recibir krijgen; pakken; bekomen bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
recibir krijgen; bekomen; pakken bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
recibir krijgen; bekomen; pakken bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
recibir ontvangen erhalten — (transitiv) etwas bekommen
recibir aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
recibir accepteren; aannemen; ontvangen agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
recibir genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.

External Machine Translations:

Related Translations for recibir