Summary
German to Dutch: more detail...
- vergeuden:
-
Wiktionary:
- vergeuden → verkwisten, verspillen
- vergeuden → verspillen, verkwanselen, verbrassen, opmaken, verdoen, verklungelen, verkwisten, vermorsen, uiteendrijven, uiteenjagen, verspreiden, verstrooien
German
Detailed Translations for vergeuden from German to Dutch
vergeuden:
-
vergeuden (verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen; verhunzen)
-
vergeuden (vertun; verschwenden; verderben; vergießen; verkrümeln; vermasseln; verhunzen; verpfuschen; vermurksen)
-
vergeuden (vertrödeln; bummeln; vertun)
-
vergeuden (verschwenden; verprassen; seineErsparnisseverprassen)
-
vergeuden (vergießen; gießen; verschwenden; vertun; kleckern)
Conjugations for vergeuden:
Präsens
- vergeude
- vergeudest
- vergeudet
- vergeuden
- vergeudet
- vergeuden
Imperfekt
- vergeudete
- vergeudetest
- vergeudete
- vergeudeten
- vergeudetet
- vergeudeten
Perfekt
- habe vergeudet
- hast vergeudet
- hat vergeudet
- haben vergeudet
- habt vergeudet
- haben vergeudet
1. Konjunktiv [1]
- vergeude
- vergeudest
- vergeude
- vergeuden
- vergeudet
- vergeuden
2. Konjunktiv
- vergeudete
- vergeudetest
- vergeudete
- vergeudeten
- vergeudetet
- vergeudeten
Futur 1
- werde vergeuden
- wirst vergeuden
- wird vergeuden
- werden vergeuden
- werdet vergeuden
- werden vergeuden
1. Konjunktiv [2]
- würde vergeuden
- würdest vergeuden
- würde vergeuden
- würden vergeuden
- würdet vergeuden
- würden vergeuden
Diverses
- vergeud!
- vergeudet!
- vergeuden Sie!
- vergeudet
- vergeudend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for vergeuden:
Synonyms for "vergeuden":
Wiktionary Translations for vergeuden:
vergeuden
Cross Translation:
verb
-
iets gebruiken zonder dat je het goed of volledig benut
-
door nalatigheid verloren laten gaan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vergeuden | → verspillen; verkwanselen; verbrassen | ↔ squander — to waste |
• vergeuden | → opmaken; verdoen; verklungelen; verkwisten; vermorsen; verspillen; uiteendrijven; uiteenjagen; verspreiden; verstrooien | ↔ dissiper — détruire en disperser. |
• vergeuden | → verspillen; verkwisten | ↔ gaspiller — Dépenser, consommer avec prodigalité. (Sens général). |
• vergeuden | → verkwisten; opmaken; verdoen; verklungelen; vermorsen; verspillen | ↔ prodiguer — donner, dépenser avec profusion. |
External Machine Translations: