Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate harken

Translate harken from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

harken:
- harken; aanharken; bijeenharken
Wiktionary:
- harken → rijven
- harken → harken, aanharken, opharken, uitkammen

German

Detailed Translations for harken from German to Dutch

harken:

harken verb (harke, harkst, harkt, harkte, harktet, geharkt)

harken (rechen)
harken
- harken verb (hark, harkt, harkte, harkten, geharkt)
harken (rechen; zusammenharken)
aanharken
- aanharken verb (hark aan, harkt aan, harkte aan, harkten aan, aangeharkt)
harken (zusammen rechen; rechen)
bijeenharken
- bijeenharken verb (hark bijeen, harkt bijeen, harkte bijeen, harkten bijeen, bijeengeharkt)

Conjugations for harken:

Präsens

harke
harkst
harkt
harken
harkt
harken

Imperfekt

harkte
harktest
harkte
harkten
harktet
harkten

Perfekt

habe geharkt
hast geharkt
hat geharkt
haben geharkt
habt geharkt
haben geharkt

1. Konjunktiv [1]

harke
harkest
harke
harken
harket
harken

2. Konjunktiv

harkte
harktest
harkte
harkten
harktet
harkten

Futur 1

werde harken
wirst harken
wird harken
werden harken
werdet harken
werden harken

1. Konjunktiv [2]

würde harken
würdest harken
würde harken
würden harken
würdet harken
würden harken

Diverses

harke!
harkt!
harken Sie!
geharkt
harkend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for harken:

Verb	Related Translations	Other Translations
aanharken	harken; rechen; zusammenharken
bijeenharken	harken; rechen; zusammen rechen
harken	harken; rechen

Wiktionary Translations for harken:

harken

verb

bij elkaar halen, opruimen
- rijven → harken

Cross Translation:

From	To	Via
• harken	→ harken; aanharken; opharken; uitkammen	↔ râteler — ramasser avec le râteau.