Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tors:
  2. torsen:
  3. tor:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tors from Dutch to Swedish

tors:

tors [de ~ (m)] noun

  1. de tors (borstkas; thorax; ribbenkast)
    bröstkorg; bröst

Translation Matrix for tors:

NounRelated TranslationsOther Translations
bröst borstkas; ribbenkast; thorax; tors boezem; boezems; borst; borsten; buste; prammen; tieten
bröstkorg borstkas; ribbenkast; thorax; tors ribbenkasten

Related Words for "tors":


torsen:

torsen verb (tors, torst, torste, torsten, getorst)

  1. torsen (gebukt gaan onder)
    bära; föra
    • bära verb (bär, bar, burit)
    • föra verb (för, förde, fört)
  2. torsen (sjouwen; zeulen)
    släpa; bära; draga
    • släpa verb (släper, släpte, släpt)
    • bära verb (bär, bar, burit)
    • draga verb (drar, drog, dragit)

Conjugations for torsen:

o.t.t.
  1. tors
  2. torst
  3. torst
  4. torsen
  5. torsen
  6. torsen
o.v.t.
  1. torste
  2. torste
  3. torste
  4. torsten
  5. torsten
  6. torsten
v.t.t.
  1. heb getorst
  2. hebt getorst
  3. heeft getorst
  4. hebben getorst
  5. hebben getorst
  6. hebben getorst
v.v.t.
  1. had getorst
  2. had getorst
  3. had getorst
  4. hadden getorst
  5. hadden getorst
  6. hadden getorst
o.t.t.t.
  1. zal torsen
  2. zult torsen
  3. zal torsen
  4. zullen torsen
  5. zullen torsen
  6. zullen torsen
o.v.t.t.
  1. zou torsen
  2. zou torsen
  3. zou torsen
  4. zouden torsen
  5. zouden torsen
  6. zouden torsen
en verder
  1. ben getorst
  2. bent getorst
  3. is getorst
  4. zijn getorst
  5. zijn getorst
  6. zijn getorst
diversen
  1. tors!
  2. torst!
  3. getorst
  4. torsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for torsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bära gebukt gaan onder; sjouwen; torsen; zeulen aan hebben; doorstaan; dragen; dulden; harden; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; steunen; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; vervoeren; volhouden
draga sjouwen; torsen; zeulen dreggen; lenen; ontlenen; rukken; sleuren; touwtrekken; trekken; worstelen
föra gebukt gaan onder; torsen transporteren; vervoeren
släpa sjouwen; torsen; zeulen aanslepen; dreggen; sjorren; slepen; sleuren; trekken; voorttrekken

Related Words for "torsen":


Wiktionary Translations for torsen:


Cross Translation:
FromToVia
torsen bära bear — carry

tor:

tor [de ~] noun

  1. de tor (kever)
    skalbagge

Translation Matrix for tor:

NounRelated TranslationsOther Translations
skalbagge kever; tor

Related Words for "tor":