Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontberen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontberen from Dutch to Swedish

ontberen:

ontberen verb (ontbeer, ontbeert, ontbeerde, ontbeerden, ontbeerd)

  1. ontberen
    sakna; fattas
    • sakna verb (saknar, saknade, saknat)
    • fattas verb (fattas, fattades, fattats)

Conjugations for ontberen:

o.t.t.
  1. ontbeer
  2. ontbeert
  3. ontbeert
  4. ontberen
  5. ontberen
  6. ontberen
o.v.t.
  1. ontbeerde
  2. ontbeerde
  3. ontbeerde
  4. ontbeerden
  5. ontbeerden
  6. ontbeerden
v.t.t.
  1. heb ontbeerd
  2. hebt ontbeerd
  3. heeft ontbeerd
  4. hebben ontbeerd
  5. hebben ontbeerd
  6. hebben ontbeerd
v.v.t.
  1. had ontbeerd
  2. had ontbeerd
  3. had ontbeerd
  4. hadden ontbeerd
  5. hadden ontbeerd
  6. hadden ontbeerd
o.t.t.t.
  1. zal ontberen
  2. zult ontberen
  3. zal ontberen
  4. zullen ontberen
  5. zullen ontberen
  6. zullen ontberen
o.v.t.t.
  1. zou ontberen
  2. zou ontberen
  3. zou ontberen
  4. zouden ontberen
  5. zouden ontberen
  6. zouden ontberen
diversen
  1. ontbeer!
  2. ontbeert!
  3. ontbeerd
  4. ontberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontberen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fattas ontberen afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen
sakna ontberen gespeend zijn; verstoken zijn

Wiktionary Translations for ontberen:


Cross Translation:
FromToVia
ontberen fattas; sakna lack — be without, need, require
ontberen sakna; undvara entbehren — K|trans.|gehoben das Nichtvorhandensein einer Person beziehungsweise einer Sache als persönlichen Mangel empfindend erdulden müssen
ontberen sakna entbehren — K|intrans.|geh.|mG etwas für notwendig, vorteilhaft, passend, angenehm Erachtetes als fehlend, mangelnd empfinden; nicht besitzen