Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. slijten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for slijten from Dutch to French

slijten:

slijten verb (slijt, sleet, sleten, gesleten)

  1. slijten (doorbrengen; besteden)
    passer le temps; passer
    • passer verb (passe, passes, passons, passez, )
  2. slijten (iets verkopen)
    vender
  3. slijten (verslijten; verteren; afdragen)
    se corroder; user; consommer; se consumer; s'user
    • user verb (use, uses, usons, usez, )
    • consommer verb (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • s'user verb

Conjugations for slijten:

o.t.t.
  1. slijt
  2. slijt
  3. slijt
  4. slijten
  5. slijten
  6. slijten
o.v.t.
  1. sleet
  2. sleet
  3. sleet
  4. sleten
  5. sleten
  6. sleten
v.t.t.
  1. ben gesleten
  2. bent gesleten
  3. is gesleten
  4. zijn gesleten
  5. zijn gesleten
  6. zijn gesleten
v.v.t.
  1. was gesleten
  2. was gesleten
  3. was gesleten
  4. waren gesleten
  5. waren gesleten
  6. waren gesleten
o.t.t.t.
  1. zal slijten
  2. zult slijten
  3. zal slijten
  4. zullen slijten
  5. zullen slijten
  6. zullen slijten
o.v.t.t.
  1. zou slijten
  2. zou slijten
  3. zou slijten
  4. zouden slijten
  5. zouden slijten
  6. zouden slijten
diversen
  1. slijt!
  2. slijtt!
  3. gesleten
  4. slijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijten [znw.] noun

  1. slijten (verslijten)
    l'usure; le diminuer

Translation Matrix for slijten:

NounRelated TranslationsOther Translations
diminuer slijten; verslijten
usure slijten; verslijten afslijten; erosie; slijtage; slijting; stuklopen; vastlopen; verweren; verwering; vlasoogst
VerbRelated TranslationsOther Translations
consommer afdragen; slijten; verslijten; verteren bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophebben; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; volvoeren; vreten; zitten proppen
diminuer achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
passer besteden; doorbrengen; slijten aangeven; aankomen; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; bezoeken; dichttrekken; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorbijvaren
passer le temps besteden; doorbrengen; slijten
s'user afdragen; slijten; verslijten; verteren afslijten; wegslijten
se consumer afdragen; slijten; verslijten; verteren afbranden; doorjagen; kwijnen; leegbranden; opmaken; platbranden; uitbranden; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verkwijnen; verteren; wegkwijnen
se corroder afdragen; slijten; verslijten; verteren bederven; doorjagen; ontbinden; opmaken; rotten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
user afdragen; slijten; verslijten; verteren aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verteren; wegslijten
vender iets verkopen; slijten
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
consommer verbruiken

Wiktionary Translations for slijten:


Cross Translation:
FromToVia
slijten passer verbringenbesonders mit Angaben von Zeit und Zeiträumen (Jugend, Alter, Leben, Ferien, Wochenende, usw.): eine Zeitdauer verstreichen lassen