Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. ergeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ergeren from Dutch to French

ergeren:

ergeren verb (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)

  1. ergeren (irriteren; vervelen; op de zenuwen werken)
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    énerver; irriter; agacer; piquer; s'irriter
    • énerver verb (énerve, énerves, énervons, énervez, )
    • irriter verb (irrite, irrites, irritons, irritez, )
    • agacer verb (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • s'irriter verb

Conjugations for ergeren:

o.t.t.
  1. erger
  2. ergert
  3. ergert
  4. ergeren
  5. ergeren
  6. ergeren
o.v.t.
  1. ergerde
  2. ergerde
  3. ergerde
  4. ergerden
  5. ergerden
  6. ergerden
v.t.t.
  1. heb geërgerd
  2. hebt geërgerd
  3. heeft geërgerd
  4. hebben geërgerd
  5. hebben geërgerd
  6. hebben geërgerd
v.v.t.
  1. had geërgerd
  2. had geërgerd
  3. had geërgerd
  4. hadden geërgerd
  5. hadden geërgerd
  6. hadden geërgerd
o.t.t.t.
  1. zal ergeren
  2. zult ergeren
  3. zal ergeren
  4. zullen ergeren
  5. zullen ergeren
  6. zullen ergeren
o.v.t.t.
  1. zou ergeren
  2. zou ergeren
  3. zou ergeren
  4. zouden ergeren
  5. zouden ergeren
  6. zouden ergeren
en verder
  1. ben geërgerd
  2. bent geërgerd
  3. is geërgerd
  4. zijn geërgerd
  5. zijn geërgerd
  6. zijn geërgerd
diversen
  1. erger!
  2. ergert!
  3. geërgerd
  4. ergerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ergeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agacer ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; jennen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; oppoken; opstoken; pesten; plagen; poken; sarren; stangen; stoken; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
irriter ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen iets vergallen; jennen; pesten; plagen; raspen; sarren; schaven; schuren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; verknoeien; verstoren; vertoornen; zieken
piquer ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
s'irriter ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen zich ergeren
énerver ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; nerveus maken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken

Synonyms for "ergeren":


Antonyms for "ergeren":


Related Definitions for "ergeren":

  1. je eraan storen1
    • ik erger me aan zijn muziek1
  2. iets doen wat hij vervelend vindt1
    • ik erger hem met die muziek1

Wiktionary Translations for ergeren:

ergeren
verb
  1. gevoelens van onvrede veroorzaken
  2. zich ~ aan gevoelens van onvrede ervaren
    • ergeren → s'énerver
ergeren
verb
  1. affecter d’une irritation nerveuse.
  2. Causer du chagrin, rendre triste.
  3. Impatienter.
  4. vieux|fr Avoir grand dépit de quelque chose ; enrager.
  5. Traductions à trier suivant le sens
  6. affaiblir par une trop grande dépense de force.
  7. Énerver, exaspérer, gaver.
  8. Remplir d’indignation
  9. désuet|fr rendre las.

Cross Translation:
FromToVia
ergeren gêner; ennuyer; embêter; agacer annoy — to disturb or irritate
ergeren troubler roil — render turbid
ergeren ennuyer; énerver vex — to annoy

Related Translations for ergeren