Noun | Related Translations | Other Translations |
beau
|
|
knapperd
|
bien
|
|
activa; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have
|
chouette
|
|
domkop; dommerik; domoor; mot; steenuil; stommeling; sufferd; sufferdje; uilskuiken; woletend insekt
|
rangée
|
|
cyclus; reeks; rijtje; serie; tijdkring
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
net
|
hygienisch; kuis; proper; rein; schoon; zindelijk; zuiver
|
aanschouwelijk; begrijpelijk; direct; duidelijk; eenduidig; fel; gekuist; gereinigd; hanig; helder; herkenbaar; keurig; netjes; netto; onbelast; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; pinnig; proper; pure; recht door zee; regelrecht; scherp; sec; snibbig; vinnig; vlijmend; zorgvuldig; zuiver; zuivere
|
-
|
rein
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
beau
|
bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt
|
aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; charmant; knap; leuk van uiterlijk; schattig; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend
|
bien
|
bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt
|
aanlokkelijk; aardig; akkoord; behoorlijk; behoorlijke; braaf; deugdzaam; erg; gekuist; gereinigd; heerlijk; hemels; in hoge mate; in orde; kostelijk; lekker; leuk; lief; mee eens; netjes; overheerlijk; reuzelekker; smakelijk; sympathiek; verlokkend; verreweg; verrukkelijk; voorbeeldig; zalig; zoet; zuiver
|
chouette
|
bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt
|
aangenaam; aardig; behaaglijk; dolletjes; enig; fijn; geestig; geinig; grappig; jofel; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lief; lollig; plezant; plezierig; prettig; reuzeleuk; sympathiek
|
décent
|
proper; schoon; zindelijk
|
adequaat; beschaafd; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; gepast; geschikt; juist; keurig; kies; kuis; manierlijk; naar behoren; netjes; ordentelijk; passend; respectabel; welgemanierd; welopgevoed; welvoeglijk; zedig
|
hygiénique
|
hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver
|
hygiënisch; sanitair
|
hygiéniquement
|
hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver
|
hygiënisch
|
joli
|
bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt
|
aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; dottig; enig; fraai; frivool; goed ogend; hups; knap; leuk; leuk om te zien; leuk van uiterlijk; lichtzinnig; lief; losbandig; mooi; prettig; schattig; snoeperig; snoezig; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; vertederend; verzoekend; welgevallig; wuft
|
nettement
|
hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver
|
|
nettoyé
|
proper; schoon; zuiver
|
gepoetst; gepolijst; keurig; netjes; opgepoetst; proper; zorgvuldig
|
ordonné
|
proper; schoon; zindelijk
|
bevolen; georderd; gerangschikt; keurig; netjes; opgedragen; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; zorgvuldig
|
propre
|
hygienisch; kuis; net; proper; rein; schoon; zindelijk; zuiver
|
beleefd; beschaafd; brandschoon; fatsoenlijk; gekuist; gemanierd; gereinigd; hygiënisch; karakteristiek; kenmerkend; keurig; kuis; maagdelijk; netjes; onbevlekt; onschuldig; proper; puur; rein; smetteloos; tekenend; typerend; typisch; vlekkeloos; voorkomend; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; zorgvuldig; zuiver
|
proprement
|
hygienisch; kuis; proper; rein; schoon; zuiver
|
gekuist; gereinigd; hygiënisch; netjes; zuiver
|
pure
|
hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver
|
|
purement
|
hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver
|
echt; gaaf; gekuist; kuis; louter; maagdelijk; onaangeraakt; onbevlekt; ongerept; onschuldig; onvervalst; puur; rein; virginaal; zuiver
|
rangée
|
netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon
|
|