Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. klok:
  2. klokken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klok from Dutch to French

klok:

klok [de ~ (m)] noun

  1. de klok (uurwerk; pendule)
    la cloche; la pendule; l'horloge

Translation Matrix for klok:

NounRelated TranslationsOther Translations
cloche klok; pendule; uurwerk bel; boerenhuis; deksel; dom gansje; dom wicht; domme gans; domme koe; dop; einder; flierefluiter; geitenbreier; gezichtseinder; horizon; kaasstolp; kim; klokje; klooi; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leeghoofdje; leegloper; lijntrekker; luidklok; nietsnut; polshorloge; schel; slampamper; slapkous; stolp; stolphuis; stulpkooi; sufferdje; torenklok; zakhorloge; zakuurwerk
horloge klok; pendule; uurwerk klokje; polshorloge; torenklok; zakhorloge; zakuurwerk
pendule klok; pendule; uurwerk hangklok; klokje; polshorloge; wandklok; zakhorloge; zakuurwerk
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
horloge systeemklok

Related Words for "klok":


Synonyms for "klok":


Related Definitions for "klok":

  1. bel met klepel aan de binnenkant1
    • hoor, de klokken luiden1
  2. apparaat dat de tijd aangeeft1
    • het is vijf uur op de klok1

Wiktionary Translations for klok:

klok
noun
  1. Réunion de cloches accordées à différents tons
  2. horloge
  3. horloge d’appartement dont le mouvement régulariser par un pendule.
  4. clochette dont on se servir pour appeler ou pour avertir.

Cross Translation:
FromToVia
klok cloche bell — percussive instrument
klok carillon chime — musical instrument
klok horloge clock — instrument to measure or keep track of time

klok form of klokken:

klokken verb (klok, klokt, klokte, klokten, geklokt)

  1. klokken (de tijd opnemen; timen)
    chronométrer
    • chronométrer verb (chronomètre, chronomètres, chronométrons, chronométrez, )
  2. klokken (klokgeluidjes maken)
    glouglouter; faire glouglou
    • glouglouter verb (glougloute, glougloutes, glougloutons, glougloutez, )

Conjugations for klokken:

o.t.t.
  1. klok
  2. klokt
  3. klokt
  4. klokken
  5. klokken
  6. klokken
o.v.t.
  1. klokte
  2. klokte
  3. klokte
  4. klokten
  5. klokten
  6. klokten
v.t.t.
  1. heb geklokt
  2. hebt geklokt
  3. heeft geklokt
  4. hebben geklokt
  5. hebben geklokt
  6. hebben geklokt
v.v.t.
  1. had geklokt
  2. had geklokt
  3. had geklokt
  4. hadden geklokt
  5. hadden geklokt
  6. hadden geklokt
o.t.t.t.
  1. zal klokken
  2. zult klokken
  3. zal klokken
  4. zullen klokken
  5. zullen klokken
  6. zullen klokken
o.v.t.t.
  1. zou klokken
  2. zou klokken
  3. zou klokken
  4. zouden klokken
  5. zouden klokken
  6. zouden klokken
en verder
  1. ben geklokt
  2. bent geklokt
  3. is geklokt
  4. zijn geklokt
  5. zijn geklokt
  6. zijn geklokt
diversen
  1. klok!
  2. klokt!
  3. geklokt
  4. klokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klokken [de ~] noun, plural

  1. de klokken
    la cloches; l'horloges

Translation Matrix for klokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cloches klokken druiloortjes; sufferdjes
horloges klokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
chronométrer de tijd opnemen; klokken; timen uitklokken
faire glouglou klokgeluidjes maken; klokken
glouglouter klokgeluidjes maken; klokken

Related Words for "klokken":


Wiktionary Translations for klokken:

klokken
verb
  1. Faire son cri de communication avec ses congénères, en parlant de la poule.

Cross Translation:
FromToVia
klokken chronométrer time — to measure time

Related Translations for klok