Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. verdienen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verdienen from Dutch to French

verdienen:

verdienen verb (verdien, verdient, verdiende, verdienden, verdiend)

  1. verdienen
    gagner; toucher; gagner de l'argent
    • gagner verb (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )

Conjugations for verdienen:

o.t.t.
  1. verdien
  2. verdient
  3. verdient
  4. verdienen
  5. verdienen
  6. verdienen
o.v.t.
  1. verdiende
  2. verdiende
  3. verdiende
  4. verdienden
  5. verdienden
  6. verdienden
v.t.t.
  1. heb verdiend
  2. hebt verdiend
  3. heeft verdiend
  4. hebben verdiend
  5. hebben verdiend
  6. hebben verdiend
v.v.t.
  1. had verdiend
  2. had verdiend
  3. had verdiend
  4. hadden verdiend
  5. hadden verdiend
  6. hadden verdiend
o.t.t.t.
  1. zal verdienen
  2. zult verdienen
  3. zal verdienen
  4. zullen verdienen
  5. zullen verdienen
  6. zullen verdienen
o.v.t.t.
  1. zou verdienen
  2. zou verdienen
  3. zou verdienen
  4. zouden verdienen
  5. zouden verdienen
  6. zouden verdienen
diversen
  1. verdien!
  2. verdient!
  3. verdiend
  4. verdienend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verdienen:

NounRelated TranslationsOther Translations
toucher aanraking; aanslag; contact; gevoelszin; impact; prikkeling; sensatie; tastzin; zintuiglijke gewaarwording
VerbRelated TranslationsOther Translations
gagner verdienen behalen; bekruipen; besparen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; geld besparen; gewinnen; halen; het gevoel krijgen; iets bemachtigen; kopen; matigen; minder gebruiken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; overwinnen; pakken; te boven komen; te pakken krijgen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren; zich meester maken van
gagner de l'argent verdienen
toucher verdienen aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; aanvangen; beginnen; bekomen; beroeren; betasten; betreffen; bevoelen; beïnvloeden; even aanraken; geld in ontvangst nemen; grenzen; grenzen aan; iets verduren; incasseren; innen; ondernemen; ontmoeten; ontroeren; opvangen; raken; slaan op; starten; tegenkomen; toucheren; treffen; van start gaan; verkrijgen; verwerven; voelen; zich hervinden

Antonyms for "verdienen":


Related Definitions for "verdienen":

  1. ontvangen in ruil voor iets dat je hebt gedaan1
    • het stoute kind verdient straf1
  2. ontvangen in ruil voor werk1
    • zij verdient 100 gulden per uur1

Wiktionary Translations for verdienen:

verdienen
verb
  1. geld verkrijgen door arbeid of een andere prestatie
verdienen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Gagner, obtenir

Cross Translation:
FromToVia
verdienen mériter deserve — to merit

Related Translations for verdienen