Noun | Related Translations | Other Translations |
fichu
|
|
das; halsdoek; omslagdoek; shawl; sjaal
|
louche
|
|
lepel; opscheplepel
|
malade
|
|
lijder; patiënt; zieke
|
malheureux
|
|
arme drommel; drommel; ongelukkige; stakker; stakkerd; stakkers; stumper; stumpers; sukkel; sukkelaar; zielenpiet
|
misérable
|
|
deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
|
sinistre
|
|
catastrofe; ramp; schadegeval
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
angoissant
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
angstaanjagend; angstwekkend; beangstigend; dreigend; eng; geducht; gevaarlijk; griezelig; schrikaanjagend; schrikwekkend; vervaarlijk; vreesaanjagend; vreeswekkend
|
de façon sinistre
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
dreigend; duister; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; onheilspellend; sinister
|
désolant
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
grauw; misselijk; mistroostig; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
fichu
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
belabberd; drommels
|
louche
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
donker; dubieus; duister; duivelachtig; duivels; glibberig; kwaadaardig; louche; obscuur; onbetrouwbaar; onduidelijk; onguur; verdacht; wollig
|
lugubre
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
beangstigend; donker; dreigend; droefgeestig; dubieus; duister; eng; glibberig; huiveringwekkend; luguber; macaber; melancholisch; naar; naargeestig; obscuur; onguur; onheilspellend; sinister; somber; spookachtig; verdacht
|
macabre
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
luguber; macaber; spookachtig
|
malade
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
aan een ziekte lijdend; menstruerend; ongesteld; ziek
|
malheureux
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
bedonderd; belazerd; beroerd; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; ongelukkig; onzalig; rampspoedig; vol tegenslag
|
misérable
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; futloos; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; lusteloos; mager; mat; meelijwekkend; miserabel; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; slap; verlopen
|
morne
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
afgezaagd; bedrukt; doods; droefgeestig; eentonig; gedrukt; grauw; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; monotoon; naar; naargeestig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; saai; slaapverwekkend; somber; suf; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vervelend; verveloos; vreugdeloos; zwaarmoedig
|
morose
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
bedroefd; bedrukt; droef; droefgeestig; droevig; gedrukt; grauw; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; narrig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vol met zorgen; vreugdeloos; zwaarmoedig
|
patraque
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
beroerd; ellendig; katterig; lamlendig; misselijk; naar; onpasselijk; onwel
|
qui donne le frisson
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
angstaanjagend; beangstigend; dreigend; duister; eng; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; onheilspellend; sinister
|
sinistre
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
beangstigend; donker; dreigend; dubieus; duister; eng; glibberig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; macaber; naargeestig; obscuur; onguur; onheilspellend; sinister; somber; spookachtig; triest; troosteloos; verdacht; zwaarmoedig
|
à faire frémir
|
akelig; eng; griezelig; sinister
|
|