Dutch

Detailed Translations for schat from Dutch to French

schat:

schat [de ~ (m)] noun

  1. de schat (liefste; schatje; poepje; )
    le chéri; le trésor; l'amour; le bien-aimé; l'amoureux; l'amant
  2. de schat (beminde; liefje; liefste; )
    la chérie; l'amour; la bien-aimée

Translation Matrix for schat:

NounRelated TranslationsOther Translations
amant beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes aanbidder; gezel; hartsvriendin; kameraadje; liefhebber; maatje; minnaar; vriendin; vrijer
amour beminde; duifje; geliefde; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes; vriendin genegenheid; innigheid; liefde; liefje; verliefdheid
amoureux beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes aanbidder; gezel; hartsvriendin; kameraadje; liefhebber; maatje; minnaar; minnaars; vriendin; vrijer; vrijers
bien-aimé beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes compagnon; gabber; gezel; hartje; hartsvriendin; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; spitsbroeder; vriend; vriendin
bien-aimée beminde; geliefde; liefje; liefste; schat; snoes; vriendin beminde; geliefde; gezel; hartje; hartsvriendin; kameraadje; maatje; minnares; vriendin
chéri beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes dot; geliefd persoon; hartje; kindlief; liefje; oogappel; poepje; schatje; schattig kind; scheetje; troetelkind; troeteltje
chérie beminde; geliefde; liefje; liefste; schat; snoes; vriendin beminde; dot; geliefd persoon; geliefde; hartje; kindlief; liefje; lieveling; lieverd; minnares; oogappel; poepje; schatje; schattig kind; scheetje; snoepje; snoes; troeteltje; vriendin; vrouwlief
trésor beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes dot; liefje; lieveling; lieverd; poepje; schatje; schatkist; schatteboutje; schattig kind; scheetje; snoepje; snoes; troeteltje
ModifierRelated TranslationsOther Translations
amoureux amoureus; amoureuze; liefderijk; liefdevol; verkikkerd; verliefd
bien-aimé dierbaar; favoriete; geselecteerd; lievelings; teergeliefd; toegenegen; verkoren
chéri aardig; allerliefst; bemind; beminde; beminnelijk; dierbaar; dierbare; dottig; enig; favoriete; geliefd; geliefde; geselecteerd; gevierd; leuk; lief; lievelings; populair; schattig; snoezig; sympathiek; toegenegen; verkoren; vertederend

Related Words for "schat":


Wiktionary Translations for schat:

schat
noun
  1. verzamelde rijkdom
  2. lieverd
schat
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Terme affectueux désignant l’être aimé.
  3. Amas d’or, d’argent, ou d’autres choses précieuses mises en réserve, cachées, enfouies

Cross Translation:
FromToVia
schat chéri; chérie darling — person who is dear to one
schat chérie; chéri honey — term of affection
schat amour love — darling or sweetheart
schat trésor treasure — collection of valuable things
schat en; trésor; or; havre Hort — dichter.|, sonst va.|: (vor allem aus Gold beziehungsweise goldenen Gegenständen zusammengesetzter) Schatz

schat form of schatten:

schatten verb (schat, schatte, schatten, geschat)

  1. schatten (inschatten; bepalen; afwegen)
    estimer
    • estimer verb (estime, estimes, estimons, estimez, )
  2. schatten (berekenen; ramen)
    calculer; estimer; chiffrer; évaluer
    • calculer verb (calcule, calcules, calculons, calculez, )
    • estimer verb (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • chiffrer verb (chiffre, chiffres, chiffrons, chiffrez, )
    • évaluer verb (évalue, évalues, évaluons, évaluez, )
  3. schatten (ramen; begroten)
    estimer; évaluer; taxer
    • estimer verb (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • évaluer verb (évalue, évalues, évaluons, évaluez, )
    • taxer verb (taxe, taxes, taxons, taxez, )
  4. schatten (beramen; ramen; taxeren)
    estimer; évaluer; expertiser; cadastrer; concevoir; imaginer; planifier; tramer; faire une expertise
    • estimer verb (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • évaluer verb (évalue, évalues, évaluons, évaluez, )
    • expertiser verb
    • cadastrer verb (cadastre, cadastres, cadastrons, cadastrez, )
    • concevoir verb (conçois, conçoit, concevons, concevez, )
    • imaginer verb (imagine, imagines, imaginons, imaginez, )
    • planifier verb (planifie, planifies, planifions, planifiez, )
    • tramer verb (trame, trames, tramons, tramez, )

Conjugations for schatten:

o.t.t.
  1. schat
  2. schat
  3. schat
  4. schatten
  5. schatten
  6. schatten
o.v.t.
  1. schatte
  2. schatte
  3. schatte
  4. schatten
  5. schatten
  6. schatten
v.t.t.
  1. heb geschat
  2. hebt geschat
  3. heeft geschat
  4. hebben geschat
  5. hebben geschat
  6. hebben geschat
v.v.t.
  1. had geschat
  2. had geschat
  3. had geschat
  4. hadden geschat
  5. hadden geschat
  6. hadden geschat
o.t.t.t.
  1. zal schatten
  2. zult schatten
  3. zal schatten
  4. zullen schatten
  5. zullen schatten
  6. zullen schatten
o.v.t.t.
  1. zou schatten
  2. zou schatten
  3. zou schatten
  4. zouden schatten
  5. zouden schatten
  6. zouden schatten
en verder
  1. ben geschat
  2. bent geschat
  3. is geschat
  4. zijn geschat
  5. zijn geschat
  6. zijn geschat
diversen
  1. schat!
  2. schatt!
  3. geschat
  4. schattende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schatten [de ~] noun, plural

  1. de schatten (liefjes; schatjes; schattebouten)
    le chéris; le choux; le trésors; l'amours

Translation Matrix for schatten:

NounRelated TranslationsOther Translations
amours liefjes; schatjes; schattebouten; schatten scharrelpartijtje; vrijage
choux liefjes; schatjes; schattebouten; schatten lekkertjes; snoezepoezen; troetels
chéris liefjes; schatjes; schattebouten; schatten troetels
trésors liefjes; schatjes; schattebouten; schatten troetels
VerbRelated TranslationsOther Translations
cadastrer beramen; ramen; schatten; taxeren inschrijven; kadastreren
calculer berekenen; ramen; schatten becijferen; begroten; berekenen; calculeren; erbij rekenen; meerekenen; meetellen; preciseren; rekenen; uitrekenen; uitwerken
chiffrer berekenen; ramen; schatten becijferen; begroten; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken; versleutelen
concevoir beramen; ramen; schatten; taxeren begrijpen; beseffen; concipiëren; doorzien; doorzien hebben; in het leven roepen; inzien; maken; met het verstand vatten; onderkennen; ontwerpen; plannen; realiseren; scheppen; snappen; verstaan
estimer afwegen; begroten; bepalen; beramen; berekenen; inschatten; ramen; schatten; taxeren aannemen; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; becijferen; begroten; bepalen; beraden; berekenen; calculeren; consideren; determineren; eerbiedigen; geloven; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; iets overwegen; in acht nemen; ingeven; ontzien; op prijs stellen; overdenken; overwegen; raden; respecteren; sparen; suggereren; uitrekenen; uitwerken; vaststellen; verschonen; waarderen
expertiser beramen; ramen; schatten; taxeren
faire une expertise beramen; ramen; schatten; taxeren adviseren; afwegen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; raden; suggereren
imaginer beramen; ramen; schatten; taxeren bedenken; fantaseren; plannen; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verdichten; verzinnen; voorwenden
planifier beramen; ramen; schatten; taxeren bedenken; beramen; plan beramen; plannen; verzinnen; zinnen
taxer begroten; ramen; schatten aanslaan; adviseren; afwegen; beraden; consideren; iets aanraden; iets overwegen; ingeven; overdenken; overwegen; raden; suggereren; taxeren
tramer beramen; ramen; schatten; taxeren bedenken; beramen; fantaseren; plan beramen; plannen; rasteren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen
évaluer begroten; beramen; berekenen; ramen; schatten; taxeren aanslaan; adviseren; afwegen; begroten; beraden; berekenen; consideren; iets aanraden; iets overwegen; ingeven; overdenken; overwegen; raden; suggereren; taxeren

Related Words for "schatten":


Wiktionary Translations for schatten:

schatten
verb
  1. Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
  2. priser quelque chose, en apprécier, en déterminer la valeur.
  3. (vieilli) régler, fixer le prix des denrées, des marchandises, de quelque autre chose que ce soit.
  4. estimer une chose quant à son prix, à sa valeur, à sa quantité, à sa durée.

Cross Translation:
FromToVia
schatten rapprochement approximation — act of approximating
schatten estimer estimate — to calculate roughly
schatten estimer prize — to consider something highly valuable