Dutch

Detailed Translations for uitdagen from Dutch to Spanish

uitdagen:

Conjugations for uitdagen:

o.t.t.
  1. daag uit
  2. daagt uit
  3. daagt uit
  4. dagen uit
  5. dagen uit
  6. dagen uit
o.v.t.
  1. daagde uit
  2. daagde uit
  3. daagde uit
  4. daagden uit
  5. daagden uit
  6. daagden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedaagd
  2. hebt uitgedaagd
  3. heeft uitgedaagd
  4. hebben uitgedaagd
  5. hebben uitgedaagd
  6. hebben uitgedaagd
v.v.t.
  1. had uitgedaagd
  2. had uitgedaagd
  3. had uitgedaagd
  4. hadden uitgedaagd
  5. hadden uitgedaagd
  6. hadden uitgedaagd
o.t.t.t.
  1. zal uitdagen
  2. zult uitdagen
  3. zal uitdagen
  4. zullen uitdagen
  5. zullen uitdagen
  6. zullen uitdagen
o.v.t.t.
  1. zou uitdagen
  2. zou uitdagen
  3. zou uitdagen
  4. zouden uitdagen
  5. zouden uitdagen
  6. zouden uitdagen
en verder
  1. ben uitgedaagd
  2. bent uitgedaagd
  3. is uitgedaagd
  4. zijn uitgedaagd
  5. zijn uitgedaagd
  6. zijn uitgedaagd
diversen
  1. daag uit!
  2. daagt uit!
  3. uitgedaagd
  4. uitdagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitdagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
causar aanrichten
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
fastidiar treiteren
incitar aanslingeren; aanzwengelen
instigar instigeren; opwekken
jorobar treiteren
picar happen in; toehappen
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
afrontar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hoofd bieden; tegemoetzien; trotseren; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien
animar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opruien; opstoken; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
atormentar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken foppen; in de maling nemen; lastigvallen; te pakken nemen; teisteren; voor de gek houden
causar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; losmaken; teweegbrengen; toebrengen; veroorzaken
chancear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
dar motivo para aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
desafiar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanzetten tot; instigeren; ontlokken; provoceren
encrespar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken kroelen; kroezen; touperen
escarabajear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
estimular aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vooruitschoppen
fastidiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; klagen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; tarten; te pakken nemen; teisteren; tergen; treiteren; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren
hacer rabiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
hostigar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
importunar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hinderen; onmogelijk maken; ontrieven; storen; verhinderen; zemelen
incitar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; voortmaken; zich spoeden
instigar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
irritar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
jorobar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
picar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; prikken; snijden; steken; steken geven; vellen; wegbikken
pinchar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; perforeren; priemen; prikken in; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen
provocar aanleiding geven tot; jennen; ophitsen; pesten; plagen; provoceren; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; zieken aandoen; aanjagen; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitklokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten
soliviantar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ontlokken
suscitar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontlokken; opjutten; porren; provoceren

Wiktionary Translations for uitdagen:


Cross Translation:
FromToVia
uitdagen retar; desafiar challenge — to invite someone to take part in a competition
uitdagen retar challenge — to dare someone
uitdagen desafiar; retar dare — to defy or challenge
uitdagen desafiar take on — To attempt to fight or compete
uitdagen provocar; desafiar; retar provoquerinciter, exciter.