Dutch

Detailed Translations for aangegeven from Dutch to Spanish

aangegeven:

aangegeven adj

  1. aangegeven (gedeclareerde; vermelde)

Translation Matrix for aangegeven:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
declarado aangegeven; gedeclareerde; vermelde gemelde; opgegeven

aangeven:

Conjugations for aangeven:

o.t.t.
  1. geef aan
  2. geeft aan
  3. geeft aan
  4. geven aan
  5. geven aan
  6. geven aan
o.v.t.
  1. gaf aan
  2. gaf aan
  3. gaf aan
  4. gaven aan
  5. gaven aan
  6. gaven aan
v.t.t.
  1. heb aangegeven
  2. hebt aangegeven
  3. heeft aangegeven
  4. hebben aangegeven
  5. hebben aangegeven
  6. hebben aangegeven
v.v.t.
  1. had aangegeven
  2. had aangegeven
  3. had aangegeven
  4. hadden aangegeven
  5. hadden aangegeven
  6. hadden aangegeven
o.t.t.t.
  1. zal aangeven
  2. zult aangeven
  3. zal aangeven
  4. zullen aangeven
  5. zullen aangeven
  6. zullen aangeven
o.v.t.t.
  1. zou aangeven
  2. zou aangeven
  3. zou aangeven
  4. zouden aangeven
  5. zouden aangeven
  6. zouden aangeven
diversen
  1. geef aan!
  2. geeft aan!
  3. aangegeven
  4. aangevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangeven [znw.] noun

  1. aangeven (aangifte; verklaring; declaratie; melding)
    la declaración; el atestado; la denuncia; la denunciación

Translation Matrix for aangeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
atestado aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring proces verbaal; procesverbaal; rapport; verklaring
avisar aanschrijven; aanzeggen
declaración aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring aangifte; aangifteformulier; aankondigen; aanmelding; afkondiging; bekendmaken; bekendmaking; bepalen; beschikken; ellips; het uitspreken; inschrijving; melden; meningsuiting; openbaarmaking; openbare publicatie; opgave; proclamatie; publicatie; publikatie; uitgave; uitgifte; uiting; uitlating; uitspraak; verordenen; verwoording; voorschrijven
denuncia aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring aanbrengen; aanklacht; beschuldiging; klikken; overbrengen; tenlastelegging
denunciación aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar aangeven; declareren afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
alcanzar aangeven; aanreiken; geven; reiken achteropkomen; behalen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen; verkrijgen; winnen
anunciar aangeven; declareren aandienen; aankondigen; aanschrijven; aantrekken; aanzeggen; adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; ontbieden; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; oproepen; proclameren; propaganda maken; reclame maken; sommeren; tippen; uitvaardigen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; werven; zich aandienen; zich voordoen
avisar aangeven; declareren aandienen; aanschrijven; aanzeggen; afkondigen; bekendmaken; erbij zeggen; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; mening kenbaar maken; noemen; ontbieden; op de hoogte brengen; oproepen; proclameren; sommeren; tippen; van iets in kennis stellen; verkondigen; vermelden; verwittigen; waarschuwen
dar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aanreiken; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
declarar aangeven; declareren afkondigen; bekendmaken; berichten; decreteren; duiden; informeren; meedelen; melden; ontvouwen; proclameren; rapporteren; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verslag uitbrengen
delatar aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden babbelen; doorslaan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; ontpoppen; overbrieven; praten; snateren; spreken; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen; zwammen
entregar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aanleveren; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; uitbetalen; verlenen; verstrekken
hacer entrega aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
imponer aangeven; declareren aandringen; aanhouden; casseren; doordrukken; doorduwen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; eerbied inboezemen; geweld gebruiken; inleggen; invoegen; op iets aandringen; opdringen; tussenleggen; verplichten
localizar un sitio para bombardear aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
ofrecer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aanreiken; beloven; bieden; geven; indienen; laten zien; offeren; offreren; opgeven; opofferen; presenteren; prijsgeven; toezeggen; tonen; uitloven; voorleggen
presentar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aandienen; aanreiken; adviseren; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
proporcionar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; ter beschikking stellen; uitkeren; verschaffen; verstrekken
revelar aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden afkondigen; afwisselen; bekendmaken; bloot leggen; exposeren; herzien; ontpoppen; ontsluieren; ontwikkelen; proclameren; reveleren; tentoonstellen; tonen; tot ontwikkeling brengen; veranderen; vertonen; verwisselen; wijzigen
traicionar aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden doorslaan; klikken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
transmitir aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken communiceren; delegeren; geld overmaken; omroepen; overboeken; overbrengen; overdragen; overleveren; overschrijven; overzenden; programma uitzenden
traspasar aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken delegeren; overdragen; overschrijden; overstappen
- overhandigen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
atestado opgepropt

Synonyms for "aangeven":


Related Definitions for "aangeven":

  1. iets laten weten1
    • hij gaf aan dat hij weg wilde1
  2. je officieel ergens melden1
    • de dief gaf zich aan bij de politie1
  3. het hem in handen geven1
    • wil je de suiker even aangeven?1

Wiktionary Translations for aangeven:

aangeven
verb
  1. aanreiken
  2. aanduiden

Cross Translation:
FromToVia
aangeven marcar; denotar; señalar denote — to indicate; to mark
aangeven señalizar indicate — to signal in a vehicle the desire to turn right or left
aangeven indicar; sacar; señalar; decir; especificar; detallar; alegar; determinar; declarar; denunciar angeben — Mitteilung machen: hinweisen, mitteilen, behaupten
aangeven acusar; delatar; denunciar; acriminar; inculpar accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.
aangeven dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
aangeven declarar déclarer — Faire connaître d’une façon manifeste.
aangeven designar; adscribir désigner — Traduction à trier
aangeven indicar; enseñar; mostrar; señalar indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
aangeven entregar; suministrar; abandonar; delatar; denunciar; chivar livrer — Traductions à trier suivant le sens
aangeven marcar; señalar marquer — Distinguer une chose d’une autre au moyen d’une marque. (Sens général).