Summary
Dutch
Detailed Translations for afplukken from Dutch to Spanish
afplukken:
-
afplukken (plukken)
Conjugations for afplukken:
o.t.t.
- pluk af
- plukt af
- plukt af
- plukken af
- plukken af
- plukken af
o.v.t.
- plukte af
- plukte af
- plukte af
- plukten af
- plukten af
- plukten af
v.t.t.
- heb afgeplukt
- hebt afgeplukt
- heeft afgeplukt
- hebben afgeplukt
- hebben afgeplukt
- hebben afgeplukt
v.v.t.
- had afgeplukt
- had afgeplukt
- had afgeplukt
- hadden afgeplukt
- hadden afgeplukt
- hadden afgeplukt
o.t.t.t.
- zal afplukken
- zult afplukken
- zal afplukken
- zullen afplukken
- zullen afplukken
- zullen afplukken
o.v.t.t.
- zou afplukken
- zou afplukken
- zou afplukken
- zouden afplukken
- zouden afplukken
- zouden afplukken
diversen
- pluk af!
- plukt af!
- afgeplukt
- afplukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afplukken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
recoger | inhalen; naar binnen halen; rapen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
recoger | afplukken; plukken | afdekken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; afruimen; bergen; betrappen; bijeen harken; bijeen scharrelen; bijeenrapen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; binnen halen; binnenbrengen; binnenhalen; geld in ontvangst nemen; incasseren; inhalen; innen; inzamelen; meenemen; naar binnen halen; oogsten; opbergen; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opruimen; opsnappen; opvegen; plukken; samenpakken; samenrapen; snappen; sparen; vergaren; verzamelen; wegbergen; weghalen; wegnemen |