Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bediende:
  2. bedienen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bediende from Dutch to English

bediende:

bediende [de ~] noun

  1. de bediende (knecht)
    the servant

Translation Matrix for bediende:

NounRelated TranslationsOther Translations
servant bediende; knecht butler; dienaar; dienares; dienstbode; dienstknecht; dienstmeisje; herenknecht; huisbediende; huisjongen; kamerbediende; kamerdienaar; knecht; lakei; livreiknecht

Related Words for "bediende":

  • bediendes

Wiktionary Translations for bediende:

bediende
noun
  1. iemand die eten en of drinken brengt in een horecagelegenheid
bediende
noun
  1. domestic servant
  2. individual who provides labor to a company or another person
  3. one who serves another, providing help in some manner
  4. -

Cross Translation:
FromToVia
bediende servant; maid; attendant; man-servant; handmaid; handmaiden; maid-servant; servant-girl domestiquepersonnel d'intérieur assurant le service et les travaux ménagers.
bediende servant; attendant; man-servant serviteur — Celui qui est au service d’une personne ou d’une collectivité.

bedienen:

bedienen verb (bedien, bedient, bediende, bedienden, bediend)

  1. bedienen (dienen)
    to serve
    • serve verb (serves, served, serving)
  2. bedienen (opdienen; opdissen; voorzetten; aan tafel bedienen)
    to serve; to serve out
    • serve verb (serves, served, serving)
    • serve out verb (serves out, served out, serving out)
  3. bedienen (serveren)
    to serve; to attend to
    • serve verb (serves, served, serving)
    • attend to verb (attends to, attended to, attending to)
  4. bedienen (knoppen bedienen)
    to operate; to serve; to attend to
    • operate verb (operates, operated, operating)
    • serve verb (serves, served, serving)
    • attend to verb (attends to, attended to, attending to)

Conjugations for bedienen:

o.t.t.
  1. bedien
  2. bedient
  3. bedient
  4. bedienen
  5. bedienen
  6. bedienen
o.v.t.
  1. bediende
  2. bediende
  3. bediende
  4. bedienden
  5. bedienden
  6. bedienden
v.t.t.
  1. heb bediend
  2. hebt bediend
  3. heeft bediend
  4. hebben bediend
  5. hebben bediend
  6. hebben bediend
v.v.t.
  1. had bediend
  2. had bediend
  3. had bediend
  4. hadden bediend
  5. hadden bediend
  6. hadden bediend
o.t.t.t.
  1. zal bedienen
  2. zult bedienen
  3. zal bedienen
  4. zullen bedienen
  5. zullen bedienen
  6. zullen bedienen
o.v.t.t.
  1. zou bedienen
  2. zou bedienen
  3. zou bedienen
  4. zouden bedienen
  5. zouden bedienen
  6. zouden bedienen
diversen
  1. bedien!
  2. bedient!
  3. bediend
  4. bedienende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedienen:

NounRelated TranslationsOther Translations
operate ageren; handelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
attend to bedienen; knoppen bedienen; serveren oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn
operate bedienen; knoppen bedienen handelen; karren; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; rijden; te werk gaan; werken
serve aan tafel bedienen; bedienen; dienen; knoppen bedienen; opdienen; opdissen; serveren; voorzetten
serve out aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten eten opscheppen; opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel

Related Definitions for "bedienen":

  1. ervoor zorgen dat het werkt1
    • Mo bedient de machine1
  2. het nemen of gebruiken1
    • bedien je gerust van deze lekkere drankjes1
  3. iemand helpen in een winkel of restaurant1
    • Jan bedient in het restaurant1

Wiktionary Translations for bedienen:

bedienen
verb
  1. eten en of drinken brengen in een horecagelegenheid
bedienen
verb
  1. to manage skillfully
  2. transitive: to wait on, to serve
  3. to bring food to
  4. to serve customers
noun
  1. Attendance, service

Related Translations for bediende