Dutch
Detailed Translations for ageren from Dutch to German
ageren:
-
ageren (handelen)
Conjugations for ageren:
o.t.t.
- ageer
- ageert
- ageert
- ageren
- ageren
- ageren
o.v.t.
- ageerde
- ageerde
- ageerde
- ageerden
- ageerden
- ageerden
v.t.t.
- heb geageerd
- hebt geageerd
- heeft geageerd
- hebben geageerd
- hebben geageerd
- hebben geageerd
v.v.t.
- had geageerd
- had geageerd
- had geageerd
- hadden geageerd
- hadden geageerd
- hadden geageerd
o.t.t.t.
- zal ageren
- zult ageren
- zal ageren
- zullen ageren
- zullen ageren
- zullen ageren
o.v.t.t.
- zou ageren
- zou ageren
- zou ageren
- zouden ageren
- zouden ageren
- zouden ageren
diversen
- ageer!
- ageert!
- geageerd
- agerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ageren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Agieren | ageren; handelen | |
Handeln | ageren; handelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
agieren | ageren; handelen | fungeren; optreden als |
handeln | ageren; handelen | afdingen; afpingelen; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; presteren; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; venten; verhandelen; verkopen; verrichten |
tun | ageren; handelen | aanwenden; arbeiden; benutten; doen; functioneren; gebruik maken van; gebruiken; handelen; in het leven roepen; leven; maken; manipuleren; opereren; optreden; procederen; scheppen; te werk gaan; toepassen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; werken |