Summary
French to Dutch: more detail...
-
blesser:
- kwetsen; blesseren; verwonden; bezeren; schaden; pijn doen; zeer doen; pijn bezorgen; krenken; benadelen; nadeel berokkenen; deren; grieven; beschadigen; aantasten; bederven; aanvreten; schade berokkenen; schade toebrengen aan; duperen; nadeel toebrengen; in elkaar slaan; toetakelen; zich verwonden; zich bezeren; zich pijn doen; knauwen; kwaadspreken; belasteren; lasteren; smaden; martelen; kwellen; folteren; pijnigen
-
Wiktionary:
- blesser → kwetsen, wonden, verwonden
- blesser → pijnigen, pijn aandoen, kwellen, kwetsen, pijn doen, verwonden, schofferen
French
Detailed Translations for blesser from French to Dutch
blesser:
blesser verb (blesse, blesses, blessons, blessez, blessent, blessais, blessait, blessions, blessiez, blessaient, blessai, blessas, blessa, blessâmes, blessâtes, blessèrent, blesserai, blesseras, blessera, blesserons, blesserez, blesseront)
-
blesser (injurier)
-
blesser (faire du mal; abîmer; amocher; faire mal; froisser; faire de la peine à; faire du tort à; faire tort à)
-
blesser (léser; meurtrir; injurier)
-
blesser (nuire à; désavantager; endommager; nuire; léser; duper; meurtrir; injurier; desservir; faire du tort à; porter préjudice à; faire tort à; causer des dégâts; faire du mal à quelqu'un)
benadelen; nadeel berokkenen-
nadeel berokkenen verb (berokken nadeel, berokkent nadeel, berokkende nadeel, berokkenden nadeel, nadeel berokkend)
-
blesser (faire du tort à; léser; porter préjudice à; faire du mal à quelqu'un)
-
blesser (navrer; insulter; faire de la peine à; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; choquer; froisser; faire tort à)
-
blesser (endommager; abîmer; casser; démolir; nuire; broyer; détruire; briser; fracasser; nuire à; faire mal à; esquinter)
-
blesser (causer des dégâts; nuire; désavantager; faire tort à; léser)
schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; benadelen; duperen; nadeel toebrengen-
schade berokkenen verb (berokken schade, berokkent schade, berokkende schade, berokkenden schade, schade berokkend)
-
schade toebrengen aan verb (breng schade toe aan, brengt schade toe aan, bracht schade toe aan, brachten schade toe aan, volbracht schade toe aan)
-
nadeel toebrengen verb (breng nadeel toe, brengt nadeel toe, bracht nadeel toe, brachten nadeel toe, nadeel toegebracht)
-
-
blesser (mal traiter; abîmer; défigurer; amocher)
-
blesser (faire mal à)
zich verwonden; zich bezeren; zich pijn doen-
zich verwonden verb
-
zich bezeren verb
-
zich pijn doen verb
-
-
blesser (faire mal; amocher; faire du mal; faire de la peine à)
-
blesser (diffamer; maudire; insulter; froisser; offenser; calomnier; porter préjudice à)
-
blesser (torturer; tourmenter; martyriser; faire tort à; tenailler)
Conjugations for blesser:
Présent
- blesse
- blesses
- blesse
- blessons
- blessez
- blessent
imparfait
- blessais
- blessais
- blessait
- blessions
- blessiez
- blessaient
passé simple
- blessai
- blessas
- blessa
- blessâmes
- blessâtes
- blessèrent
futur simple
- blesserai
- blesseras
- blessera
- blesserons
- blesserez
- blesseront
subjonctif présent
- que je blesse
- que tu blesses
- qu'il blesse
- que nous blessions
- que vous blessiez
- qu'ils blessent
conditionnel présent
- blesserais
- blesserais
- blesserait
- blesserions
- blesseriez
- blesseraient
passé composé
- ai blessé
- as blessé
- a blessé
- avons blessé
- avez blessé
- ont blessé
divers
- blesse!
- blessez!
- blessons!
- blessé
- blessant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for blesser:
Synonyms for "blesser":
Wiktionary Translations for blesser:
blesser
Cross Translation:
verb
blesser
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blesser | → pijnigen; pijn aandoen; kwellen; kwetsen | ↔ hurt — to cause physical pain and/or injury |
• blesser | → pijn doen; kwetsen | ↔ hurt — to cause emotional pain |
• blesser | → kwetsen; verwonden | ↔ lesion — to wound or injure, especially in an experiment or other controlled procedure |
• blesser | → verwonden; kwetsen | ↔ wound — hurt or injure |
• blesser | → kwetsen | ↔ wound — hurt (someone's feelings) |
• blesser | → kwetsen | ↔ verletzen — jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden |
• blesser | → kwetsen; schofferen | ↔ verletzen — jemanden psychische Wunden zufügen, kränken |