Translate Knoten from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Knoten:
- tumor; knobbel; gezwel; knot; knotje haar; knoedel; vlecht; kluwen; haarknot; knoedeltje; knotje; knoet; wrong; knooppunt
Wiktionary:
- Knoten → knooppunt, snijpunt, knoop
- Knoten → knot, knoop, kluwen, bult, opzwelling, bochel, knobbel, knoest, knol

German

Detailed Translations for Knoten from German to Dutch

der Knoten (Tumor; Geschwulst)
de tumor; de knobbel; het gezwel
- tumor [de ~ (m)] noun
- knobbel [de ~ (m)] noun
- gezwel [het ~] noun
der Knoten (Haarknoten; Dutt)
de knot; knotje haar
- knot [de ~ (m)] noun
- knotje haar [znw.] noun
der Knoten (Strähne; Knötchen; Knäuel; Dutt; Haarknoten)
de knoedel; de vlecht; de kluwen; haarknot; het knoedeltje; de knot; het knotje; de knoet; de wrong
- knoedel [de ~ (m)] noun
- vlecht [de ~] noun
- kluwen [de ~] noun
- haarknot [znw.] noun
- knoedeltje [het ~] noun
- knot [de ~ (m)] noun
- knotje [het ~] noun
- knoet [de ~ (m)] noun
- wrong [de ~ (m)] noun
der Knoten
het knooppunt
- knooppunt [het ~] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
gezwel	Geschwulst; Knoten; Tumor
haarknot	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne
kluwen	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne
knobbel	Geschwulst; Knoten; Tumor	Ader; Begabtheit; Begabung; Beule; Blase; Buckel; Fähigkeit; Gabe; Genialität; Genie; Geschicklichkeit; Geschwulst; Händchen; Kapazität; Knorren; Leistung; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Potential; Talent; Veranlagung
knoedel	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne
knoedeltje	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne
knoet	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne	Knüppel
knooppunt	Knoten	Gabelung; Knotenpunkt; Kreuzpunkt; Kreuzung; Kreuzungsstelle; Mittelpunkt; Schnittpunkt; Straßenkreuzung; Verkehrsknotenpunkt
knot	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne	Knäuel; Wickel; strenges Garn
knotje	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne
knotje haar	Dutt; Haarknoten; Knoten
tumor	Geschwulst; Knoten; Tumor
vlecht	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne	Haarzopf
wrong	Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Strähne

Knoten

noun

Mathematik: Objekt der Graphentheorie, an dem eine oder mehrere Kanten ansetzen
- Knoten → knooppunt; snijpunt
-
- Knoten → knoop
kurz für: Verkehrsknoten, das Zusammentreffen mehrerer Verkehrsströme im Straßen- und Schienennetz sowie in der Luftfahrt, speziell in Österreich als Oberbegriff für ein Autobahnkreuz oder Autobahndreieck
- Knoten → knooppunt; knoop
fest verschlungener Teil eines Fadens oder Seils
- Knoten → knoop

Cross Translation:

From	To	Via
• Knoten	→ knot	↔ bun — A tight roll of hair worn at the back of the head
• Knoten	→ knoop	↔ knot — looping
• Knoten	→ knoop	↔ knot — mathematics closed curve
• Knoten	→ kluwen	↔ knot — tangled clump
• Knoten	→ knoop	↔ knot — nautical unit of speed
• Knoten	→ knoop	↔ vertex — graph theory: element joined by edges to other vertices
• Knoten	→ bult; opzwelling; bochel; knobbel; knoest; knol	↔ bosse — enflure, tumeur sur une région osseuse, causer par un choc ou une contusion.
• Knoten	→ knobbel; knoest; knol	↔ enflure — État de ce qui est enflé (1)
• Knoten	→ knoop	↔ nœud — Enlacement
• Knoten	→ knoop	↔ nœud — marine\|nocat=1 Unité de mesure
• Knoten	→ knobbel; knoest; knol	↔ protubérance — didactique\|fr éminence, saillie.